Spaans : Nederlands la nieve = de sneeuw nevar = sneeuwen la lluvia = de regen buen tiempo = mooi weer el tiempo = Het weer la carrera = de studie la beca = de studiebeurs estudiar = studeren el ordenador = de computer alguna vez = wel eens por cierto = trouwens igual que = net als pronto = snel de repente = plotseling quizás = misschien sin duda = zonder twijfel en general = over het algemeen gracias a = dankzij pero = maar por tanto / [por eso] = [daarom] como / [si] = als además = bovendien porque = omdat [por tanto] / por eso = [daarom] [como] / si = als al final = ten slotte impresionante = indrukwekkend conseguir = verkrijgen / op de kop tikken regresar = terugkeren / teruggaan acordarse = zich herinneren