Spaans : Nederlands el extranjero = de buitenlander el intercambio = de uitwisseling la tradición = de traditie la procesión = de processie la celebración = de viering la costumbre = de gewoonte acostumbrado = gewend el anuncio = de advertentie el resultado = het resultaat diario = dagelijks constante = voortdurend al mismo tiempo = tegelijkertijd iniciar / [empezar] = beginnen aburrirse = zich vervelen recomendar = aanbevelen aconsejar = aanraden esconder = verstoppen encontrar = vinden impresionarse = onder de indruk raken [depender] de = [afhangen] van cenar = het (avond)eten conmigo = met mij contigo = met jou despacio = langzaam fácil = makkelijk difícil = moeilijk distinto = anders maravilloso = geweldig está claro que = het is duidelijk dat echar de menos = missen