Spaans : Nederlands el acontecimiento = de gebeurtenis alguna vez = ooit a lo largo de = gedurende / in de loop van aislado = afgezonderd la costumbre = de gewoonte / het gebruik casi = bijna la censura = de censuur conquistar = veroveren consecuentemente = als gevolg / derhalve constantemente = voortdurend considerar = beschouwen cuidar = verzorgen la dictadura = de dictatuur durante = tijdens después de = na detener = gevangen zetten / aanhouden emigrar a = emigreren naar en primer lugar = in de eerste plaats la época = het tijdperk / de periode el gobierno = de regering la huella = het spoor / de afdruk la libertad = de vrijheid los medios de comunicación = de media la medida = de maatregel la prueba = de proef / het bewijs el patio = de patio / de binnenplaats urbano = stads / stedelijk poderoso = machtig pronto = spoedig quizá = misschien suficiente = genoeg sufrir hambre = honger lijden la vida cotidiana = het dagelijks leven vigilar = bewaken prohibido = verboden