Spaans : Nederlands además = bovendien actualmente = tegenwoordig ahora = nu la alimentación = de voeding antes = vroeger aunque = ook al / hoewel calentar = opwarmen cambiar = veranderen / wisselen celebrar = vieren descubrir = ontdekken después = daarna durante = tijdens finalmente = uiteindelijk gastar = uitgeven los gastos = de uitgaven hoy en día = vandaag de dag impensable = ondenkbaar [incluso] / aun = zelfs llevar = meenemen / dragen nunca = nooit el origen = de oorsprong la pasta = de pasta carne, [patatas] y verduras = vlees, [aardappelen] en groenten los platos = de gerechten por ejemplo = het voorbeeld por tanto / [por eso] = [daarom] primero = ten eerste reciente = nieuw regalar = cadeau geven seguro = zeker la semana pasada = vorige week sin embargo = echter sobre todo = vooral las verduras = de groenten