Spaans : Nederlands alrededor de = rondom aparecer = verschijnen así que = dus atender = beantwoorden atreverse = durven aunque = hoewel batir = verslaan capaz = bekwaam por cierto = trouwens débil = zwak dedicarse a = zich wijden aan la destreza = de vaardigheid discutir = bespreken dominar = beheersen encargarse de = iets [op zich nemen] enganchado = verslaafd aan el equipo = het team por tanto / [por eso] = [daarom] por fin = uiteindelijk fuerte = hard de hecho = daadwerkelijk [incluso] / aun = zelfs en sí mismo = [op zich] zelf moderado = gematigd la pantalla = het scherm el periódico = de krant persistente = voortdurend de repente = opeens la revista = het tijdschrift seguir = volgen siempre = altijd sin duda = zonder twijfel soleado = zonnig suceder = gebeuren sugerir = een voorstel doen