Spaans : Nederlands acabar de = net [klaar zijn met] acaso = wellicht la adaptación = de aanpassing apasionarse = gepassioneerd raken compartir = delen la comunicación = de communicatie consciente = bewust cuyo = wiens / wier egoista = egoïstisch emocionante = emotioneel equivocarse = zich vergissen la esencia = de essentie a escondidas = in het geheim explícito = expliciet la ficción = de fictie al final = uiteindelijk humorístico = humoristisch imposible = onmogelijk impresionante = indrukwekkend la lección = de (wijze) les mágico = magisch el marido = de echtgenoot modesto = bescheiden ocurrir = gebeuren parar = stoppen el prejuicio = het vooroordeel privado = privé quizás = misschien real = waargebeurd reconocer = erkennen resolver = oplossen / ontrafelen la sociedad = de maatschappij el suplemento = het supplement el tópico = het cliché triunfar = overwinnen