Spaans : Nederlands
Te quiero = Ik hou van je
bebé = schatje
cariño = liefje
esposo y esposa = man en vrouw
amor = liefde
estar enamorado = verliefd zijn
dar regalos = cadeautjes geven
mariposas en el estómago = vlinders in je buik
Me gustas = Ik vind je leuk
¿Quieres casarte conmigo? = Wil je met me trouwen?
casado = getrouwd
¿Quieres tener una relación conmigo? = Wil je verkering met mij?
¿Cuál es tu número de teléfono? = Wat is je telefoonnummer?
¿Quieres tener una cita conmigo? = Wil je met me op date?
cumplidos = complimenten
Te ves bien = Je ziet er goed uit
¿Te quedas conmigo? = Blijf je bij me slapen?
¿Te dolió cuando te caíste del cielo? = Deed het pijn toen je uit de hemel viel?
recoger a alguien = iemand versieren