Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • besuchen = bezoeken
  • leben = leven
  • lieben = houden van
  • schicken = sturen
  • sich streiten = ruzie maken
  • zeigen = laten zien
  • eifersüchtig = jaloers
  • ernst = serieus
  • dick = dik
  • dünn = dun
  • fröhlich = vrolijk
  • geschieden = gescheiden
  • groß = groot
  • verheiratet = getrouwd
  • wenn = als / indien
  • der Monat = de maand
  • das Baby = de baby
  • der Bruder = de broer
  • die Schwester = de zus
  • die Geschwister = de broers en zussen
  • der Cousin = de neef (kind van oom en tante)
  • die Cousine = de nicht (kind van oom en tante)
  • der Neffe = de neef (kind van broer of zus)
  • die Nichte = de nicht (kind van broer of zus)
  • das Einzelkind = het enig kind
  • die Eltern = de ouders
  • die Erwachsenen = de volwassenen
  • die Frau = de vrouw
  • der Mann = de man
  • die Großeltern = de grootouders
  • die Mutter = de moeder
  • der Vater = de vader
  • die Oma = de oma
  • der Opa = de opa
  • die Tante = de tante
  • der Onkel = de oom
  • die Tochter = de dochter
  • der Sohn = de zoon
  • die Verwandten = de familie(leden)
  • die Familie = het gezin