- Duits Nederlands
- die Frisur = het kapsel
- der Aufdruck = de opdruk
- der Termin = de afspraak
- die Agentur = het bureau
- die Art = de soort
- das Stichwort = het trefwoord
- der Schauspieler = de toneelspeler
- der Trend = de trend
- der Auftraggeber = de opdrachtgever
- der Beruf = het beroep
- außerdem = bovendien
- benutzen = gebruiken
- brauchen = nodig hebben
- erfassen = doorhebben
- mögen = houden van
- anstrengend = inspannend
- wechseln = wisselen
- zum Beispiel = bijvoorbeeld
- sich ändern = veranderen
- wunderschön = prachtig
- die Zeitschrift = het tijdschrift
- behaupten = beweren
- umziehen = verhuizen
- anrufen = bellen
- sofort = direct