Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • sich anstrengen = zich inspannen
  • die Auseinandersetzung = de ruzie
  • sich beschäftigen = zich bezighouden
  • sich bewerben um / bewerben sich um = solliciteren naar
  • bitten = vragen / verzoeken
  • einschalten = aandoen
  • das Ergebnis = het resultaat
  • der Grund = de reden
  • die Lage = de situatie
  • die Leistung = de prestatie
  • die Auswahl = de keuze
  • die Bildung = de opleiding
  • einfach = gewoon
  • entfernt = verwijderd
  • erzeugen = opwekken
  • erwähnen = vermelden
  • die Farbe = de kleur
  • der Geschmack = de smaak
  • gestalten = inrichten
  • hervorragend = uitstekend
  • die Insel = het eiland
  • das Jahrhundert = de eeuw
  • der Spaziergang = de wandeling
  • verwandeln = veranderen
  • die Wand = de muur
  • bislang = tot nu toe
  • da = omdat
  • dennoch = toch
  • gefragt = populair
  • das Handy = het mobieltje
  • insgesamt = in totaal
  • pauken = hard studeren
  • das Verhalten = het gedrag
  • völlig = helemaal
  • die Zeitung = de krant
  • angeln = vissen
  • der Ausblick = het uitzicht
  • erlauben = toestaan
  • das Gebäude = het gebouw
  • das Geschäft = de winkel
  • die Hose = de broek
  • immer = altijd
  • die Leute = de mensen
  • manchmal = soms
  • die Menge = de grote groep
  • der Rabatt = de korting
  • das Schild = het bord
  • der See = het meer
  • das Tor = de poort
  • weit = ver
  • anspruchsvoll = veeleisend
  • doof = stom
  • die Klassenarbeit = het proefwerk
  • die Lehrstelle = de opleidingsplaats
  • das Praktikum = de stage
  • der Ratschlag = het advies
  • reden = praten
  • sich trennen = scheiden
  • verletzen = kwetsen
  • versetzt werden = overgaan
  • der Dünger = de mest
  • enthalten = bevatten
  • ersetzen = vervangen
  • das Gerät = het apparaat
  • die Heizung = de verwarming
  • die Herstellung = de productie
  • das Jahrzehnt = een periode van 10 jaar
  • das Kernkraftwerk = de kerncentrale
  • das Lager = het magazijn
  • offensichtlich = blijkbaar
  • die Umwelt = het milieu
  • umsteigen = overstappen
  • unbedingt = absoluut
  • verringern = verminderen
  • verzichten auf = afzien van
  • das Beispiel = het voorbeeld
  • bereits = al
  • sich beziehen auf = betrekking hebben op
  • erläutern = toelichten
  • erst = pas
  • erstaunt = verbaasd
  • die Genehmigung = de toestemming
  • herauskommen = blijken
  • jetzt = nu
  • klappen = lukken
  • die Lücke = de open plek
  • nett = aardig
  • der Satz = de zin
  • schief gehen = verkeerd gaan
  • usw. / und so weiter = enz. / enzovoort