- Duits Nederlands
- der Anrufbeantworter = het antwoordapparaat
- Ich erreiche dich nicht. = Ik bereik je niet.
- Ich komme morgens an. = Ik arriveer 's ochtends.
- Ich bin schon auf dem Weg! = Ik ben al op weg!
- Das Fest beginnt jetzt. = Het feest begint nu.
- Wir sehen uns später. = We zien elkaar later.
- Ich bin am Flughafen. = Ik ben op de luchthaven
- Gehen wir heute Abend…? = Gaan we vanavond …?
- Dann können wir quatschen. = Dan kunnen wij kletsen.
- Ihr Anruf kann zur Zeit leider nicht entgegen genommen werden. = Uw oproep kan op dit moment helaas niet worden beantwoord.
- Sie haben aber die Möglichkeit nach dem Signalton ... = Na de signaaltoon heeft u de mogelijkheid om…
- Ihren Namen und eine Nachricht zu hinterlassen. = uw naam en een bericht achter te laten.
- Es ist jetzt elf Uhr = Het is nu 11 uur
- und ich bin auf dem Weg zum Flughafen. = en ik ben op weg naar de luchthaven.
- Leider erreiche ich dich nicht mehr. = Helaas bereik ik jou niet meer.
- Also, ich komme um vierzehn Uhr am Flughafen Düsseldorf an = Dus ik kom om 14 uur aan op de luchthaven Düsseldorf
- und bin dann eine Stunde später bei dir. = en ben dan een uur later bij jou.
- Und gehen wir heute Abend zu der Party in der Stadt? = En gaan we vanavond naar de party in de stad?
- Wann beginnt die Party heute Abend? = Hoe laat begint de party vanavond?
- Um acht Uhr? = Om 8 uur?
- Na, wir sehen uns später. = Nou, wij zien elkaar later.
- Hier ist Julia. = Met Julia.
- die Uhrzeit = de kloktijd
- Es ist 11 Uhr. = Het is 11 uur.
- Es ist fünf nach elf = vijf over elf
- Es ist viertel nach elf = kwart over elf
- Es ist zwanzig nach elf = twintig over elf
- Es ist halb drei = half drie
- Es ist zwanzig vor vier = twintig voor vier
- Es ist viertel vor sechs = kwart voor zes
- Es ist zehn vor sieben = tien voor zeven
- die Abfahrt = het vertrek
- die Ankunft = de aankomst
- Entschuldigung! = Pardon! (zo spreek je iemand aan)
- Wann fährt der Zug ab? = Hoe laat vertrekt de trein?
- Die Straßenbahn kommt an. = De tram komt aan.
- Das Flugzeug fliegt ab. = Het vliegtuig vertrekt.
- Wann fährt der Bus ab? = Hoe laat vertrekt de bus?
- Tage und Monate = dagen en maanden
- Januar = januari
- Februar = februari
- März = maart
- April = april
- Mai = mei
- Juni = juni
- Juli = juli
- August = augustus
- September = september
- Oktober = oktober
- November = november
- Dezember = december
- Montag = maandag
- Dienstag = dinsdag
- Mittwoch = woensdag
- Donnerstag = donderdag
- Freitag = vrijdag
- Samstag = zaterdag
- Sonntag = zondag
- Weihnachten = kerstmis
- Geburtstag = verjaardag
- Sommer = zomer
- Herbst = herfst
- Wochende = weekend
- Schule = school
- erste = eerste
- zweite = tweede
- dritte = derde
- vierte = vierde
- fünfte = vijfde
- sechste = zesde
- siebte = zevende
- achte = achtste
- neunte = negende
- zehnte = tiende
- zwanzigste = twintigste
- dreißigste = dertigste
- vierzigste = veertigste
- fünfzigste = vijftigste
- hundertste = honderdste
- Woche = week
- Monat = maand
- Jahr = jaar
- Tag = dag
- letzte = laatste
- gestern = gisteren
- der Geburtstag = de verjaardag
- Ich spiele gern Fußball = Ik speel graag voetbal.
- Ich verreise gerne. = Ik ga graag op reis.
- Ich möchte durch Deutschland reisen. = Ik wil graag door Duitsland reizen.
- Kommt ihr mich besuchen? = Komen jullie mij bezoeken?
- Machen wir doch. = Gaan we doen.
- Gib mir mal deine Daten. = Geef me jouw gegevens maar.
- Wie ist deine Telefonnummer? = Wat is jouw telefoonnummer?
- Meine Telefonnummer ist 017839463397. = Meine Telefoonnummer is 017839463397.
- Wie ist deine E-Mailadresse? = Wat is jouw e-mailadres?
- Ich schicke dir mal meine Daten. = Ik stuur je eens mijn gegevens.
- Und wann hast du eigentlich Geburtstag? = En wanneer ben je eigenlijk jarig?
- Ich bin am 10. Januar 1993 geboren. = Ik ben op 10 januari 1993 geboren.
- Wann hast du Geburtstag? = Wanneer ben je jarig?
- Ich freue mich. = Ik verheug me.
- die Sachen = de spullen
- das Problem = het probleem
- der Monat = de maand
- das Jahr = het jaar
- die Zeit = de tijd
- Zeitangaben = tijdsaanduidingen
- heute = vandaag
- morgen = morgen
- später = later
- bald = binnenkort, snel
- gleich = zo meteen
- jetzt = nu
- sofort = meteen
- heute Morgen = vanochtend
- heute Abend = vanavond
- der Kalender = de agenda