Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • der Apfel = de appel
  • die Äpfel = de appels
  • die Banane = de banaan
  • die Bananen = de bananen
  • die Bäckerei = de bakker
  • billig = goedkoop
  • die Birne = de peer
  • die Birnen = de peren
  • brauchen = nodig hebben
  • das Brötchen = het broodje
  • die Brötchen = de broodjes
  • die Butter = de boter
  • der Dank, vielen Dank = de dank, dank u / je wel
  • das Ei = het ei
  • die Eier = de eieren
  • einkaufen = boodschappen doen
  • das Fleisch = het vlees
  • das Geld = het geld
  • das Gemüse = de groenten
  • die Kartoffel = de aardappel
  • die Kartoffeln = de aardappelen
  • die Milch = de melk
  • mitbringen = meebrengen
  • das Obst = het fruit
  • der Schinken = de ham
  • teuer = duur
  • die Abfahrt = het vertrek
  • ankommen = aankomen
  • (sich) anziehen = zich aankleden
  • aussteigen = uitstappen
  • bei = bij
  • das Beispiel = het voorbeeld
  • zum Beispiel = bijvoorbeeld
  • benutzen = gebruiken
  • besuchen = bezoeken
  • draußen = buiten
  • das Fahrrad = de fiets
  • die Fahrräder = de fietsen
  • der Fußball = de voetbal
  • die Haltestelle = de halte
  • der Kuchen = de taart
  • der Morgen = de ochtend
  • der Nachmittag = de middag
  • schön = mooi
  • die Sehenswürdigkeit = de bezienswaardigheid
  • die Sehenswürdigkeiten = de bezienswaardigheden
  • spielen = spelen
  • wandern = wandelen
  • der Zug = de trein
  • zurück = terug