Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • das Reiten = het (paard)rijden
  • die Alpen = de Alpen
  • bekannt = bekend
  • liebe Erika = beste Erika
  • lieber Peter = beste Peter
  • fast = bijna
  • blau = blauw
  • blond = blond
  • der Bauernhof = de boerderij
  • das Boxen = het boksen
  • das Bogenschießen = het boogschieten
  • oben = boven
  • braun = bruin
  • das Nachbarland = het buurland
  • tanzen = dansen
  • die Tochter = de dochter
  • Tschüss = doei
  • das Einfamilienhaus = de eengezinswoning
  • einander = elkaar
  • die Familie = de familie
  • das Lieblingsgetränk = het favoriete drankje
  • das Lieblingsessen = het favoriete eten
  • die Lieblingsfernsehserie = de favoriete tv-serie
  • der Lieblingsurlaubsort = de favoriete vakantieplaats
  • das Hochhaus = de flat
  • das Foto / Bild = de foto
  • die Pommes = de frieten
  • das Gebirge = het gebergte
  • beliebt = geliefd
  • das Gewicht heben = het gewicht heffen
  • das Familienfoto = de gezinsfoto
  • grün = groen
  • die Oma = de oma
  • der Opa = de opa
  • die Haarfarbe = de haarkleur
  • das Handball spielen = het handballen
  • das Wettlaufen = het hardlopen
  • die Hobbys = de hobby's
  • das Hockey spielen = het hockeyen
  • Wie geht’s (dir)? = Hoe gaat het (met je)?
  • die Hauptstadt Berlin = de hoofdstad Berlijn
  • ich fahre Ski = ik ski
  • das Industriegebiet = het industriegebied
  • die Einwohner = de inwoners
  • das Kanu fahren = het kanovaren
  • die Augenfarbe = de kleur ogen
  • der Koch = de kok
  • kurz = kort
  • lang = lang
  • die Grösse = de maat
  • hellbraun = lichtbruin
  • das Lieblingstier = het lievelingsdier
  • die Lieblingsfarbe = de lievelingskleur
  • der See = het meer
  • Rente / im Ruhestand = met pensioen
  • schön = mooi
  • der Vetter = de neef
  • die Kusine = de nicht
  • umgedreht = omgedraaid
  • ungefähr, etwa = ongeveer
  • der Onkel = de oom
  • orange = oranje
  • die Rezeptionistin = de receptioniste
  • die Reisebüro-Mitarbeiterin = de reisbureaumedewerkster
  • das Reihenhaus = het rijtjeshuis
  • das Rudern = het roeien
  • das Ruhrgebiet = het Roergebied
  • rot = rood
  • rosa = roze
  • der Salat = de salade
  • das Fechten = het schermen
  • der Schüler = de scholier
  • die Schülerin = de scholiere
  • die Sekretärin = de secretaresse
  • blöd = stom
  • die Sprachen = de talen
  • die Tante = de tante
  • zurückschreiben = terugschrijven
  • der Reisebusfahrer = de touringcar-chauffeur
  • der Reiseveranstalter = de touroperator
  • der Garten = de tuin
  • das Turnen = het turnen
  • zwei Wochen = twee weken
  • ausgezeichnet = uitstekend
  • der Urlaub / die Ferien = de vakantie
  • das Urlaubsgebiet = het vakantiegebied
  • viele Grüsse = veel groeten
  • feiern = vieren
  • das Fußball spielen = het voetballen
  • das nächste Mal = de volgende keer
  • das Volleyball spielen = het volleyballen
  • die Woche = de week
  • das Wetter = het weer
  • die Arbeit = het werk
  • das Radrennen = het wielrennen
  • weiß = wit
  • wohnen = wonen
  • das Ringen = het worstelen
  • das Segeln = het zeilen
  • der Sommer = de zomer
  • die Sonne scheint = de zon schijnt
  • der Sohn = de zoon
  • schwarz = zwart
  • das Schwimmen = het zwemmen