Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • Wann gehen Sie in die Ferien? = Wanneer gaat u met vakantie?
  • Wann gehen Sie in / auf Urlaub? = Wanneer gaat u met vakantie?
  • Wir nehmen unser Privatauto mit in den Urlaub. = Wij nemen onze privé auto mee op vakantie.
  • Sie arbeitet als Reiseführerin. = Zij werkt als reisleidster.
  • Sie könnten auch per Schiff nach Athen reisen, das ist billiger! = U kunt ook per schip naar Athene reizen, dat is goedkoper.
  • Das Schild zeigt Halten verboten. = Het bord geeft aan dat liften verboden is.
  • Diese Stadt ist wirklich sehenswert. = Deze stad is werkelijk het zien waard.
  • Bitte bleib da vorne an der Ampel stehen! = Blijf aub daarvoor bij het stoplicht staan.
  • Das liegt in der Umgebung von Wien. = Dat ligt in de omgeving van Wenen.
  • Wir haben uns verirrt! = Wij hebben ons vergist.
  • Dieses Zeichen bedeutet Parkverbot. = Dit teken betekent parkeerverbod.
  • Wir wandern gern in den Alpen. = Wij wandelen graag in de alpen.
  • Auf dem Campingplatz schlafen wir im Zelt. = Op de camping slapen we in de tent.
  • Wir fahren immer mit dem Wohnwagen in Urlaub. = Wij gaan met de caravan op vakantie.
  • Herzlich willkommen bei uns! = Hartelijk welkom bij ons.