May I offer you a drink.
Mag ik U een drankje aanbieden?
He is eating an apple.
Hij eet een appel.
They eat bread for breakfast.
Zij eten brood voor het ontbijt.
We ate sandwiches for breakfast.
We eten sandwiches voor ontbijt.
The soup is getting cold if we wait any longer.
De soep wordt koud als we nog langer wachten.
We ate soup for dinner.
We aten soep voor het avondeten.
In may, every bird lays an egg.
In mei leggen alle vogels een ei.
Do you prefer fish or meat?
Eet je liever vis of vlees?
We bought all our food at the supermarket.
Wij kochten onze levensmiddelen bij de supermarkt.
The fruit tasted sweet.
Het fruit smaakte zoet.
Wine is made of grapes.
Wijn wordt gemaakt van een druif.
The soup was very hot.
De soep was heel warm.
I like chocolate ice cream.
Ik hou van chocolade ijs.
Would you like to drink some orange juice?
Wil je wat sinaasappel sap drinken?
lemons are sour.
citroenen zijn zuur.
We eat lunch at noon.
We eten lunch in de middag.
Do you prefer fish or meat?
Eet je liever vis of vlees?
Cowes give milk.
Koeien geven melk.
pineapples grow on plants.
ananassen groeien aan planten.
Chips are made of potatoes.
Chips wordt gemaakt van aardappellen.
They eat a lot of rice.
Zij eten veel rijst.
Do you like a sausage with your potatoes?
Wil je een worstje bij je aardappelen?
He took a sip of water to drink.
Hij nam een slok water te drinken.
In the evening we (to) eat diner.
In de avond eten we avondeten.
May I have a glass of water.
Mag ik een glas water.