Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • a shame = jammer
  • base on = baseren op
  • beat = verslaan / versloeg
  • beaten = verslagen
  • calf = kuit
  • champion = kampioen
  • championship = kampioenschap
  • competition = competitie
  • competitors = deelnemers
  • count = tellen
  • cycling = wielrennen
  • explain = uitleggen
  • fit = passen
  • freedom = vrijheid
  • frost = vorst
  • hip = heup
  • hit = raken / raakte / geraakt
  • ice-skate / skate = schaatsen
  • indoor = binnen
  • lose = verliezen
  • lost = verloor / verloren
  • mistake = fout
  • only = slechts
  • opponent = tegenstander
  • outdoor = buiten
  • practice = training
  • referee = scheidsrechter
  • result = resultaat
  • scream = gillen
  • semi-finals = halve finales
  • shave = scheren
  • shot = schot
  • speak = spreken
  • spoke = sprak
  • spoken = gesproken
  • strength = kracht
  • thigh = dij
  • through = door
  • tournament = toernooi
  • unfair = oneerlijk
  • whistle = fluitje
  • wrist = pols