Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • what time? = hoe laat?
  • number = nummer
  • playground = speeltuin
  • every = elk
  • part = deel
  • town = stad
  • together = samen
  • walked = liep
  • played = speelde
  • moved = verhuisde
  • worked = werkte
  • war = oorlog
  • rich = rijk
  • donkey = ezel
  • at the back = achterin
  • questions = vragen
  • angry = kwaad
  • fault = schuld
  • fighting = vechten
  • running = rennen
  • clean = schoonmaken
  • wash = wassen
  • make jokes = grappen maken
  • proud = trots
  • soldier = soldaat
  • spoilt = verwend
  • pick up = raap op
  • knocked = stootte
  • chair = stoel
  • young = jong
  • mean = bedoelen
  • cross = boos
  • laughed = lachte
  • slapped = sloeg
  • worse = erger
  • poured = goot