Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • What would you like to have? = Wat wil je hebben?
  • I would like an orange juice, please. = Ik wil graag sinaasappelsap.
  • Yes, please. = Ja, graag.
  • No, thank you. = Nee, dank je wel.
  • to have breakfast = ontbijten
  • today = vandaag
  • yesterday = gisteren
  • Do you like tea? = Houd je van thee?
  • Does he/she like coffee? Yes, he/she does. = Houdt hij/zij van koffie? Ja.
  • Do we like the film? No, we don't. = Vinden wij de film leuk? Nee.
  • Did you like tennis yesterday? Yes, I did. = Vond jij tennis gisteren leuk? Ja.
  • Did he like the lesson? No, he didn't. = Vond hij de les leuk? Nee.
  • Did we like the film? No, we didn't. = Vonden wij de film leuk? Nee.
  • a cup of tea = een kop thee
  • a packet of crisps = een zakje chips
  • beef = rundvlees
  • bill = rekening
  • breakfast = ontbijt
  • cauliflower = bloemkool
  • cucumber = komkommer
  • dessert = nagerecht
  • dinner = avondeten
  • drinks = drankjes
  • food = voedsel
  • French fries = Franse frietjes
  • fried eggs = gebakken eieren
  • garlic sauce = knoflooksaus
  • lettuce = sla
  • lunch = lunch
  • to have lunch = lunchen
  • main course = hoofdgerecht
  • meal = maaltijd
  • meat ball = gehaktbal
  • menu = menu
  • napkin = servet
  • onion = ui
  • pineapple = ananas
  • pork chop = karbonade
  • potato = aardappel
  • restaurant = restaurant
  • salmon = zalm
  • salt and pepper = zout en peper
  • shrimp = garnaal
  • soup = soep
  • spinach = spinazie
  • starter = voorgerecht
  • steak = biefstuk
  • tablecloth = tafelkleed
  • tasty = lekker
  • to be hungry = honger hebben
  • to be thirsty = dorst hebben
  • tomato = tomaat
  • vegetables = groenten
  • waiter = ober
  • Can I help you? = Kan ik u helpen?
  • And what would you like to eat, madam?' = En wat wilt u eten, mevrouw?
  • Can I have the pizza? = Mag ik de pizza?
  • Do you like hamburgers? = Houd jij van hamburgers?
  • I always have a hamburger for dinner. = Ik eet altijd een hamburger als avondeten.
  • Would you like to have a hamburger? Yes, please. No, thank you. = Wilt u een hamburger? Ja, graag. Nee, bedankt.
  • Meat from a cow is called beef. = Vlees van een koe heet rundvlees.
  • A pink fish is salmon. = Een roze vis is zalm.
  • You ask for the bill. = Je vraagt om de rekening.
  • A shrimp is a fish. = Een garnaal is een vis.
  • A cauliflower is a vegetable. = Een bloemkool is een groente.
  • Which is the odd one out? = Welke hoort er niet bij?
  • lemonade = limonade
  • spicy = heet (pittig gekruid)
  • A green vegetable that makes you very strong is spinach. = Een groene groente die je heel sterk maakt, is spinazie.
  • The green vegetable that is often used in salads is lettuce. = De groene groente die vaak in salades wordt gebruikt, is sla.
  • A vegetable that makes you cry is an onion. = Een groente die je aan het huilen maakt, is een ui.