- Engels Nederlands
- Would you like to have your own home? = Wil jij je eigen huis hebben?
- I don't dream of an enormous mansion. = Ik droom niet van een enorm herenhuis.
- Just a medium to large size home. = Gewoon een gemiddeld tot groot huis.
- Do you like your neighbours? = Vind je je buren aardig?
- Our house has a big yard. = Ons huis heeft een groot erf.
- There are a lot of trees in the garden. = Er staan veel bomen in de tuin.
- Who decorated your house? = Wie heeft jouw huis ingericht?
- We have a small library with a lot of books. = We hebben een kleine bibliotheek met veel boeken.
- Our main house is in the city. = Ons hoofdverblijf is in de stad.
- Our vacation house is in the country. = Ons vakantiehuis is op het platteland.
- The house is by the lake. = Het huis is aan het meer.
- They live in a haunted house. = Het spookt in het huis waar ze wonen.
- This used to be the nursery. = Dit was vroeger de kinderkamer.
- I went downstairs to the kitchen. = Ik ging naar beneden naar de keuken.
- I sat on the porch that overlooked the lake. = Ik zat op de veranda die uitkijkt op het meer.
- We went to the local store to buy some bread and milk. = We gingen naar de buurtwinkel om wat brood en melk te kopen.
- I haven't been in that room for years. = Ik ben in geen jaren in die kamer geweest.
- I found a story in my local library. = Ik heb het verhaal in de plaatselijke bibliotheek gevonden.
- She left the window open. = Ze heeft het raam open gelaten.