- Engels Nederlands
- baker = bakker
-
The baker put some fresh bread in the oven.
bakker
- butcher = slager
-
He the butcher's boy.
slager
- cheap = goedkoop
-
This bag is really cheap. It's a bargain.
Deze tas is echt goedkoop. Het is een koopje.
- closed = dicht
-
...the last time I closed the door
dicht
- customer = klant
-
customer / client
klant
- for sale = te koop
-
It's not for sale at any price.
te koop
- greengrocer = groenteboer
- market = markt
-
The market is a great place for shopping.
markt
- sales = uitverkoop
- open = open
-
open
Please open the window.
- price = prijs
-
The price of tickets has increased from £100 to £120.
- shop assistant = verkoper / verkoopster
- shopping basket = boodschappenmandje
- supermarket = supermarkt
-
You can get some bread at the supermarket.
supermarkt
- (to) buy = kopen
-
...how did I buy into this shit,
kopen
- (to) cost = kosten
-
costs / (to) cost
kosten
- (to) help = helpen
-
I can't help you
helpen
- (to) pay = betalen
-
I'll pay you back as soon as I can.
betalen
- (to) shop = winkelen
- self-service = zelfbediening
- clothes shop = kledingzaak
- bookshop = boekwinkel
-
I want to get the Harry Potter book from the bookshop.
boekwinkel
- (to) fit = passen
- (to) try on = passen / proberen
-
to try on a few things,
passen / proberen
- too small = te klein
-
No detail is too small.
te klein