Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • How much = hoeveel
  • How much is this?

    hoeveel is dit?

  • apples = appels
  • Have you got any apples?

    Heeft u appels?

  • Can I help you? = Kan ik u helpen?
  • Anything else? = Anders nog iets?
  • ring = ring
  • Excuse me, how much does this ring cost?

    Kunt u me zeggen hoeveel deze ring kost?

  • size = maat
  • What size are you?

    Welke maat heb jij?

  • shoes = schoenen
  • These shoes don't fit.

    Deze schoenen passen niet.

  • I'm looking for new boots. = Ik zoek nieuwe laarzen.
  • postcard = kaart
  • This postcard is one pound.

    Deze kaart kost een euro.

  • take = neem
  • I'll take this one.

    Ik neem deze.

  • Here = hier
  • Here you are.

    hier bent.

  • next = beurt
  • Who's next?

    Wie is er aan de beurt?

  • newspapers = kranten
  • Do you sell newspapers?

    Verkoopt u kranten?

  • bag = tasje
  • Do you need a bag?

    Wilt u een tasje?

  • together = samen
  • It's ten pounds all together.

    Het is samen 10 pond.