- Engels Nederlands
- ticket = kaartje
-
I have two bus tickets.
kaartje
- show = concert
- crowd = publiek
- superstar = superster
- guitar = gitaar
-
I can play the guitar and the sax.
gitaar
- backstage = backstage (achter het toneel)
- studio = studio
-
They're going to have a tour of the film studio.
studio
- sing = zingen
-
Can you sing a song?
Kan je een liedje zingen?
- song = lied
-
He's singing a Dutch song! The enemy's tongue!
Hij is een Nederlands lied aan het zingen! De taal van de vijand!
- drums = drumstel
- piano = piano
- right away = nu
- lunch time = lunchtijd
- favourite = favoriete
- play the violin = viool spelen
- musical instrument = muziekinstrument
- collect rocks = stenen verzamelen
- play hockey = hockeyen
- play football = voetballen
- play tennis = tennissen
- enjoy = leuk vinden