- Engels Nederlands
- Hello, this is Laura. = Hallo, je spreekt met Laura.
- Hello, am I speaking to Laura? = Hallo, spreek ik met Laura?
- Is this Jonathan? = Spreek ik met Jonathan?
- Is Jonathan in? = Is Jonathan thuis?
- Hello, I would like to speak to Jane. = Hallo, ik ben op zoek naar Jane.
- How can I help you? = Waarmee kan ik u van dienst zijn?
- What can I do for you? = Wat kan ik voor u/je doen?
- Can I help you? = Kan ik u helpen?
- I have to go now. = Ik moet nu ophangen.
- Thank you for calling. = Bedankt voor het bellen.
- Talk to you soon! = Ik spreek je snel weer!
- Talk to you later. = Ik spreek je later. (Als je met vrienden belt!)
- Thank you very much. = Dank u wel.
- Bye. = Tot ziens.
- I’m sorry I can’t make it. = Het spijt me dat ik er niet bij kan zijn.
- I have to say no. = Ik moet helaas nee zeggen.
- I can’t come to your birthday party. = Ik kan niet naar je verjaardagsfeestje komen.
- I’ll be there around 9 PM. = Ik ben er rond 21.00 uur.
- I’ll be there. = Ik zal er zijn.
- I’ll see you Saturday! = Ik zie je zaterdag!
- I’m looking forward to party with you. = Ik heb nu al zin om met je te feesten.