- Engels Nederlands
- Questions = Vragen
- Excuse me. Can you help me? = Sorry, kunt u / kun je mij helpen?
- Can you give me directions? = Kun je me de weg wijzen?
- Where is the castle? = Waar is het kasteel?
- Where are we? = Waar zijn wij?
- Can I ask you a question? = Mag ik u /je een vraag stellen?
- Can I ask you something? = Mag ik u / je iets vragen?
- Can you tell me where it is? = Kun je me vertellen waar het is?
- Where are the woods? = Waar is het bos?
- Answers = Antwoorden
- Of course, I know where that is. = Natuurlijk, ik weet wel waar dat is.
- The forest is straight on, just follow the road. = Het bos is rechtdoor, volg gewoon de weg.
- Immediately turn left at the old oak. = Ga meteen links bij de oude eik.
- Turn right at the dragon’s lair. = Ga rechts bij het drakenhol.
- Go across the bridge. = Ga over de brug.
- It’s on the left. = Het is aan de linkerkant.
- It’s on the right. = Het is aan de rechterkant.
- They’re at the end of the road. = Zij zijn aan het einde van de weg.
- They’re just past the castle. = Zij zijn net voorbij het kasteel.