- Engels Nederlands
- Is he a carpenter? = Is hij timmerman?
- They are on vacation. = Zij zijn op vakantie.
- I am first to start work. = Ik ben de eerste die begint.
- Are the children alone at home? = Zijn de kinderen alleen thuis?
- I live in the Netherlands. I am Dutch. = Ik woon in Nederland, Ik ben een Nederlander.
- I really like my job. = Ik vind mijn werk echt leuk.
- I really don't like my job. = Ik vind mijn werk echt niet leuk.
- I like having afternoons off. = Ik vind het fijn om de middagen vrij te zijn.
- I hate talking to many people. = Ik vind het vreselijk om met veel mensen te praten.
- I don't like getting stuck in traffic jams. = Ik vind het niet prettig om in de file te staan.
- I hate being alone so often. = Ik vind het vreselijk om zovaak alleen te zijn.
- The best part of my job is making children feel better. = Het mooiste deel van mijn werk is kinderen weer beter te maken,
- The best part of my job is being on the road all day. = Het mooiste deel van mijn werk is de hele dag op de weg zijn.
- The worst part of my job is wearing a uniform. = Het ergste deel van mijn werk is het dragen van een uniform.
- The worst part of my job is having to get up early. = Het ergste deel van mijn werk is het vroeg opstaan.
- The worst part of my job is getting all dirty. = Het ergste deel van mijn werk is helemaal vies worden.
- The worst part of my job is people shutting the door in my face. = Het ergste deel van mijn werk is dat mensen de deur voor mijn neus dichtgooien.