Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • ice cream = ijsje
  • purse = portemonnee
  • reindeer = eland, elanden
  • sleigh = slee
  • supermarket = supermarkt
  • thief = dief
  • tickets = kaartjes
  • to be in big trouble = in grote problemen zitten
  • to claim = beweren
  • to drive = rijden
  • to know = kennen
  • first = eerst
  • give it a try = een gooi doen/proberen
  • how = hoe
  • how about that = wat dacht u daarvan
  • right away = meteen
  • sad = verdrietig
  • what = wat
  • when = wanneer
  • where = waar
  • which = welke
  • who = wie
  • why = waarom