- Engels Nederlands
- rush = haast
- mistake = vergissing, fout
- shopping spree = shop avontuur
- benefits = voordelen
- our way = onze manier
- cheaper means = goedkopere middelen
- reclining seats = luie stoelen
- vehicles = voertuigen
- fleet = vloot, boten
- population = populatie, bevolking
- to practise = oefenen
- to set off = starten
- to compare = vergelijken
- to offer = aanbieden
- to reach = bereiken
- to link = verbinden
- to delay = vertragen
- to operate = hier: in bedrijf zijn
- to accommodate = onderdak verlenen
- loads of = stapels
- through = door
- worth seeing = waard zijn om te bekijken
- once = eens
- leading = leidende
- expensive = duur
- several = meerdere
- in advance = vooruit
- relatively = relatief gezien
- no exception = zonder uitzondering
- numerous = omvangrijk, talloos
- pretty cheap = redelijk goedkoop
- for instance = bijvoorbeeld
- by far = bij uitstek
- regular = gewoon, normaal
- seasick = zeeziek