Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • can - could - – / to be able - was / were able - been able = kunnen
  • (to) be - was / were - been = zijn
  • (to) beat - beat - beaten = slaan, verslaan
  • (to) become - became - become = worden
  • (to) bring - brought - brought = brengen
  • (to) build - built - built = bouwen
  • (to) buy - bought - bought = kopen
  • (to) catch - caught - caught = vangen
  • (to) choose - chose - chosen = kiezen
  • (to) come - came - come = komen
  • (to) do - did - done = doen
  • (to) draw - drew - drawn = tekenen
  • (to) drink - drank - drunk = drinken
  • (to) drive - drove - driven = rijden
  • (to) eat - ate - eaten = eten
  • (to) fall - fell - fallen = vallen
  • (to) feel - felt - felt = voelen
  • (to) find - found - found = vinden
  • (to) fly - flew - flown = vliegen
  • (to) forget - forgot - forgotten = vergeten
  • (to) get - got - got = krijgen
  • (to) give - gave - given = geven
  • (to) go - went - gone = gaan
  • (to) grow - grew - grown = groeien
  • (to) have - had - had = hebben
  • (to) hear - heard - heard = horen
  • (to) keep - kept - kept = (vast)houden
  • (to) know - knew - known = weten
  • (to) leave - left - left = verlaten
  • (to) make - made - made = maken
  • (to) mean - meant - meant = bedoelen, menen
  • (to) meet - met - met = ontmoeten
  • (to) prove - proved - proven = bewijzen
  • (to) put - put - put = plaatsen
  • (to) run - ran - run = rennen
  • (to) say - said - said = zeggen
  • (to) see - saw - seen = zien
  • (to) send - sent - sent = (ver)sturen
  • show showed shown = laten zien
  • to show showed shown

    laten zien

  • (to) sit - sat - sat = zitten
  • (to) speak - spoke - spoken = spreken
  • spend - spent - spent = doorbrengen (tijd), uitgeven (geld)
  • to spend - spent - spent

    doorbrengen (tijd), uitgeven (geld)

  • (to) stand - stood - stood = staan
  • (to) take - took - taken = nemen
  • teach - taught - taught = les geven, onderwijzen
  • to teach - taught - taught

    les geven, onderwijzen

  • (to) tell - told - told = vertellen
  • (to) think - thought - thought = denken
  • (to) understand - understood - understood = begrijpen
  • (to) wear - wore - worn = dragen
  • (to) write - wrote - written = schrijven