Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • nice = aardig
  • scared = bang
  • daughter = dochter
  • every day = elke dag
  • use = gebruiken
  • noise = geluid
  • fight = gevecht
  • good at = goed in
  • grandparents = grootouders
  • half-sister = halfzus
  • love = houden van
  • clothes = kleding
  • colour = kleur
  • laugh = lachen
  • show = laten zien
  • learn / teach = leren
  • lessons = lessen
  • like = leuk vinden
  • maybe = misschien
  • mother / mum = moeder
  • name = naam
  • cousin = neef of nicht
  • grandma = oma
  • uncle = oom
  • grandpa = opa
  • outfit = pakje
  • a week = per week
  • talk = praten
  • together = samen
  • serious = serieus
  • city = stad
  • voice = stem
  • stepfather / stepdad = stiefvader
  • aunt = tante
  • twin brother = tweelingbroer
  • friendly = vriendelijk
  • happy = vrolijk
  • match = wedstrijd
  • live = wonen
  • jaar = year
  • nervous = zenuwachtig
  • son = zoon