Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • où est ………... = naar de weg vragen (1)
  • pouvez-vous me dire où est = naar de weg vragen (2)
  • savez-vous où… est = naar de weg vragen (3)
  • où est-ce que je trouve… = naar de weg vragen (4)
  • où se trouve ........ = naar de weg vragen (5)
  • demander le chemin = de weg vragen
  • indiquer le chemin = de weg wijzen
  • tourner à gauche = links afslaan
  • (toujours) tout droit = (steeds) rechtdoor
  • à gauche = links, links af
  • à droite = rechts, rechts af
  • la première rue à droite = de 1e rechts
  • la deuxième rue à droite = de 2e straat rechts
  • de l’autre côté = aan de andere kant
  • au feu = bij de verkeerslichten
  • au coin de la rue = op de hoek van de straat
  • là-bas = daarginds
  • ensuite = daarna/vervolgens/dan / vervolgens
  • le point de départ = het beginpunt
  • au rond point = bij de rotonde
  • la sortie = de afslag/de afrit
  • le panneau = het verkeersbord
  • le carrefour = het kruispunt
  • la flèche = de pijl
  • vous traversez la rue ici. = u steekt hier de straat over.
  • vous passez devant la gare. = u gaat / loopt langs het station.
  • vous allez à la station du métro. = u loopt naar het metrostation.
  • vous passez devant l’église. = u gaat / loopt langs de kerk.
  • prendre le bus = de bus nemen
  • prendre le train = de trein nemen
  • prendre le TGV = de HSL nemen
  • le boulanger / la boulangerie = de bakker / de bakkerij
  • le pâtissier / la pâtisserie = de banketbakker / de banketbakkerij
  • le boucher / la boucherie = de slager / de slagerij
  • le salon de thé = de lunchroom
  • la station service = het benzinestation
  • le bureau de poste = het postkantoor
  • le parc d’attractions = het pretpark
  • dans la direction (de) = in de richting van
  • indiqué = aangegeven
  • tout près de = dichtbij
  • visiter = bezoeken
  • bon séjour = fijn verblijf
  • devoir = moeten
  • pendant = gedurende
  • les heures d’ouverture = openingstijden, de
  • le parking = parkeerplaats, de
  • rapide = snel
  • suivre = volgen
  • demander = vragen
  • dire = zeggen