Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • la jeunesse = de jeugd
  • ancien / vieux = oud (m)
  • ancienne / vieille = oud (v)
  • mêler = mengen
  • les loisirs = de vrijetijdsbesteding / de vrije tijd
  • s’éclater = zich uitleven / uit je dak gaan
  • en plein air = in de open lucht
  • complètement = helemaal
  • gratuit = gratis
  • le fait = het feit
  • contribuer = bijdragen
  • annuel = jaarlijks (m)
  • annuelle = jaarlijks (v)
  • se ruiner = zich ruïneren
  • l’atelier = het atelier / de workshop
  • ajouter = toevoegen
  • la préférence = de voorkeur
  • se réjouir de = zich verheugen op
  • rattraper = inhalen
  • quotidien = dagelijks
  • hebdomadaire = wekelijks
  • mensuel = maandelijks
  • vivant = levend
  • ils vivent = zij leven / zij wonen
  • l’ours = de beer
  • la victime = het slachtoffer
  • survécu = overleefd
  • apporter = brengen
  • la preuve = het bewijs
  • se présenter = zich voorstellen
  • rapide / rapidement = snel
  • le dentiste = de tandarts
  • animalier = dier- (m)
  • animalière = dier- (v)
  • patient / patiemment = geduldig
  • longtemps = lang / lange tijd
  • l’appareil-photo = het fototoestel
  • spécial = speciaal
  • se déclencher = in werking treden
  • cacher = verbergen
  • régulièrement = regelmatig
  • crier = schreeuwen
  • la joie = de vreugde
  • l’altitude = de hoogte
  • peser = wegen
  • sembler = lijken / schijnen
  • grâce à = dank zij
  • croire = geloven
  • brun = donker / donkerharig
  • la barbe = de baard
  • la moustache = de snor
  • mince = slank
  • les cheveux / les poils = de haren
  • court = kort
  • habillé = gekleed
  • normal = gewoon / normaal
  • le type = de vent
  • plaisanter = een grapje maken
  • ça te plaît = jij vindt het leuk / het bevalt je
  • roux = rossig (m) / roodharig (m)
  • rousse = rossig (v) / roodharig (v)
  • bouclé = krullend
  • la peau = de huid
  • la taille = de lengte
  • moyen = gemiddeld (m)
  • moyenne = gemiddeld (v)
  • le sourire = de glimlach
  • franc = open (m) / vrij (m)
  • franche = open (v) / vrij (v)
  • marrant = grappig
  • s’entendre avec = opschieten / kunnen met
  • mignon = schattig (m) / leuk (m)
  • mignonne = schattig (v) / leuk (v)
  • le refuge = het asiel
  • abandonner = in de steek laten
  • les poils = de vacht
  • sociable = gezellig / sociaal
  • promener = uitlaten
  • courir = rennen
  • emmener = meenemen
  • le quai = het perron
  • la gare = het station
  • quelqu’un = iemand
  • décrire = beschrijven
  • haut = hoog
  • le cuir = het leer
  • la toile = de stof / het doek
  • la poche = de zak
  • la clé = de sleutel
  • ressembler à = lijken op