- Frans Nederlands
- les vacances d’été = de zomervakantie
- la destination = de bestemming
- l’endroit = de plaats
- se baigner = zwemmen
- bronzer = zonnen
- la carte postale = de ansichtkaart
- le questionnaire = de enquête
- absolu = volkomen
- pur = puur
- l’ambiance = de sfeer
- accueillant = gastvrij
- la détente = de ontspanning
- de la part de qui = namens wie
- habituellement = gewoonlijk
- le courriel = de mail
- le texto = de sms
- le commentaire = het commentaar
- Quelles vacances ! = Wat een vakantie!
- un petit mot = een kort berichtje
- l’escalade = het klimmen
- l’équitation = het paardrijden
- la randonnée = de wandeling
- s’embrasser = elkaar omhelzen
- depuis = vanaf
- Et toi, tu as fait quoi cet été ? = En wat heb jij deze zomer gedaan?
- la durée = de duur
- l’activité = de activiteit
- la compagnie = het gezelschap
- la météo = het weer
- passer du temps avec = tijd doorbrengen met
- aller à l’étranger = naar het buitenland gaan
- fleuri = met veel bloemen
- au bord de = aan de oever van