- Frans Nederlands
- les urgences = de eerste hulp
- tenir à cœur = aan het hart gaan
- guère = nauwelijks
- la gravité = de ernst
- le taux = het percentage
- la croissance = de groei
- démographique = demografisch
- toucher = raken
- d’ici = vanaf nu tot
- l’élévage = de veeteelt
- fournir = voorzien van
- contenir = tegenhouden
- l’impact = de impact / de stempel
- mortel = dodelijk
- être confronté à = zich geconfronteerd zien met
- l’incapacité = het onvermogen
- privé de = uitgesloten van
- la compétence de base = de basisvaardigheid
- être épargné = gespaard worden
- distinguer de = onderscheiden van
- susciter = oproepen
- l’indignation = de verontwaardiging
- cacher = verbergen
- faire face à = het hoofd bieden aan
- avoir recours à = zijn toevlucht nemen tot
- habile = handig
- prioritaire = het meest belangrijk
- indignant = onwaardig
- inciter à = aanzetten tot
- l’incitation = het aanzetten
- le concept = het concept
- l’adhésion = de steunbetuiging
- le conformisme = het conformisme
- le partage = het delen
- le don = de gift
- la générosité = de vrijgevigheid
- estimer = menen
- injuste = onjuist
- intolérable = ontoelaatbaar
- inadmissible = onaanvaardbaar
- afin de = om … te
- pour que / afin que = opdat
- de façon à / de manière à = zo … dat
- de façon à ce que / de manière à ce que = zodat