Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • emmener = meenemen
  • ramasser = ophalen
  • le bus de ramassage scolaire = de schoolbus
  • devoir = moeten
  • dès = vanaf
  • une brebis = een ooi
  • ramener = terugbrengen
  • le secteur = het gebied
  • la patience = het geduld
  • être responsable de = verantwoordelijk zijn voor
  • un arrêt = een halte
  • confier = toevertrouwen
  • s'attacher à = zich hechten aan
  • le bouchon = de file
  • la pollution = de vervuiling
  • d'habitude = gewoonlijk
  • être en retard = te laat zijn
  • bloquer = blokkeren
  • une solution = een oplossing
  • chahuter = keet schoppen
  • le menteur = de leugenaar
  • coller = plakken
  • le siège = de zitplaats
  • Tu vas faire quoi? = Wat ga je doen?
  • un écran = een scherm
  • géant = heel groot
  • nettoyer = schoonmaken
  • un mâle = een mannetje
  • jeter un oeil sur = een blik werpen op
  • être satisfait = tevreden zijn
  • également = eveneens
  • car = want
  • sauf = behalve
  • depuis = sinds
  • la ferme = de boerderij
  • un animal domestique = een huisdier
  • un mouton = een schaap
  • un ours = een beer
  • un singe = een aap
  • l'élevage = de veeteelt
  • une région très peuplée = een dicht bevolkt gebied
  • autour de = rondom
  • un jardin potager = een groentetuin
  • la balade = de wandeling
  • Ça te convient? = Komt dat je uit?
  • certainement = zeker
  • avoir horreur de = een afschuw hebben van
  • la poche = de zak
  • hausser les épaules = de schouders ophalen
  • se mettre en rang = in de rij staan
  • une cour = een binnenplaats
  • la différence = het verschil
  • à travers = dwars door