Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • quand je tombe dessus = als ik erop stuit
  • ça plaît pas mal = dat is heel leuk
  • ça peut m’influencer = dat kan me beïnvloeden
  • rigolo = grappig
  • ça m’arrive de = het komt voor dat ik
  • il fait … avec = hij doet er … mee
  • quelque chose de rigolo = iets grappigs
  • plaisant / marrant = leuk
  • assez bête = nogal stom
  • débile = debiel
  • ringard = ouderwets
  • vite fait = snel / gauw, gauw
  • à part = behalve
  • ça le dérange beaucoup = dat stoort hem erg
  • la relation est relativement bonne = de relatie is tamelijk goed
  • un grand sujet de discussion = een groot discussiepunt
  • une famille recomposée = een nieuw samengesteld gezin
  • un des points négatifs = een van de negatieve punten
  • il y a souvent des tensions = er zijn vaak spanningen
  • sur ce point-là = op dat gebied
  • se remarier = hertrouwen
  • il y a pire = het kan erger
  • il ne supporte pas = hij verdraagt niet
  • pleurer = huilen
  • j’en ai ras le bol = ik heb er genoeg van
  • s’arranger = in orde komen
  • ta voix est triste = je stem klinkt verdrietig
  • faire connaissance = kennismaken
  • réfléchir = nadenken
  • se chamailler = ruzie maken
  • divorcer = scheiden
  • qu’est-ce qu’il y a? = wat is er aan de hand?
  • on s’entend bien = we kunnen goed met elkaar opschieten
  • s’habituer à = wennen aan
  • ils ne sont pas trop exigeants = ze zijn niet te veeleisend
  • maigrir = afvallen
  • payer = betalen
  • affirmer = bevestigen
  • le ventre = de buik
  • la santé = de gezondheid
  • le commerçant = de winkelier
  • porter = dragen
  • louer une voiture = een auto huren
  • commander un livre = een boek bestellen
  • insérer une carte = een kaart insteken
  • régler une facture = een rekening betalen
  • à toute heure = elk uur
  • acheter = kopen
  • avoir besoin de = nodig hebben
  • rencontrer = ontmoeten
  • appeler = opbellen
  • dépanner = pech verhelpen / verhelpen
  • mal au dos = rugpijn
  • fatigué = vermoeid
  • se sentir bien = zich goed voelen
  • prendre soin de = zorgen voor
  • nager = zwemmen
  • les attentats du onze septembre = de aanslagen van elf september
  • la guerre = de oorlog
  • la chaîne = de zender
  • une espèce de contradiction = een soort tegenstrijdigheid
  • une émission = een uitzending
  • la vie quotidienne = het dagelijks leven
  • au sens propre = in letterlijke zin
  • arriver au bon endroit = op de juiste plek aankomen
  • seulement en septembre = pas in september
  • forcément = per se
  • du jour au lendemain = van de ene op de andere dag
  • prévoir à l’avance = van tevoren plannen
  • n’importe où = waar dan ook
  • reprendre le travail = weer aan het werk gaan
  • rarement = zelden
  • grâce à = dankzij
  • mais = maar
  • parce que = omdat
  • par la suite = later
  • à partir de ce moment-là = vanaf dat moment
  • d’abord = eerst
  • ensuite = vervolgens
  • quand même = toch
  • en même temps = tegelijkertijd
  • contrairement = in tegenstelling tot
  • je m’adresse à vous avec la question suivante = ik richt mij tot u met de volgende vraag
  • j’aimerais faire de l’équitation = ik zou graag gaan paardrijden
  • veuillez m’envoyer votre adresse = wilt u uw adres opsturen?
  • pourriez-vous m’envoyer des dépliants? = zou u mij folders kunnen toesturen?