Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • angoissé = angstig
  • au terme de = na
  • avertir / alerter / prévenir = waarschuwen
  • délibérément = opzettelijk
  • déterminer = vaststellen
  • faire demi-tour = omkeren
  • la grève = de staking
  • la larme = de traan
  • la libération = de vrijlating
  • le baiser = de kus
  • le beurre de cacahuètes = de pindakaas
  • le décès = het overlijden
  • le frein = de rem
  • le porte-parole = de woordvoerder
  • le riverain = de aanwonende
  • mortel = dodelijk
  • réclamer = eisen
  • retenir = vasthouden
  • succomber = bezwijken / sterven
  • une aire = een rustplaats
  • une expulsion = een uitzetting
  • au début = in het begin
  • avouer = bekennen
  • consacrer = wijden / besteden
  • déconseiller = afraden
  • développer = ontwikkelen
  • embaucher = in dienst nemen
  • en effet = inderdaad
  • en plus = bovendien
  • enrichir = verrijken / versieren
  • finalement = ten slotte
  • la toile = het web
  • le courrier du coeur = ‘schrijf het aan …’-rubriek
  • le logiciel = de software
  • malgré = ondanks
  • même si = zelfs als / zelfs al / zelfs al
  • pour que = opdat
  • rapporter = opbrengen
  • sauf = behalve
  • se connecter = zich aansluiten
  • se perfectionner = zich bijscholen
  • se souvenir = zich herinneren
  • télécharger = downloaden
  • un annuaire = een thematisch zoeksysteem op internet
  • un portail = een portal
  • pourtant = toch
  • puis = dan
  • donc = dus
  • car = want
  • la confiance = het vertrouwen
  • la contrainte = de dwang
  • le complice = de medeplichtige
  • mentir = liegen
  • obéir = gehoorzamen
  • pire = erger
  • reprocher = verwijten
  • un entraînement = een training
  • un événement = een gebeurtenis
  • un hebdomadaire = een weekblad
  • condamner = veroordelen
  • empoisonner = vergiftigen
  • entendre au commissariat = op het politiebureau verhoren
  • éviter = vermijden
  • l’argent liquide = het contant geld
  • la boîte = de discotheek
  • la chute = de val
  • la prudence = de voorzichtigheid
  • la souffrance = het lijden
  • le bouton = het knopje
  • le centre commercial = het winkelcentrum
  • le foyer = het gezin
  • le meurtre = de moord
  • le trafic de drogue = de drugshandel
  • le vide = het gat
  • les gendarmes = de politie
  • les pompiers = de brandweer
  • plutôt … que = liever … dan
  • prendre la fuite = op de vlucht slaan
  • prendre part à = deelnemen aan
  • regretter = spijt hebben van
  • rester coincé = vast blijven zitten
  • soigner = verzorgen
  • suspecter = verdenken
  • un vol avec violence = een diefstal met geweld
  • une centaine = een honderdtal
  • le surnom = de bijnaam
  • ignorer = niet weten
  • embêter = vervelen
  • un attentat = een aanslag
  • tuer = doden
  • parvenir à = erin slagen te
  • déchirer = verscheuren
  • la haine = de haat
  • se moquer de = spotten met
  • la paix = de vrede
  • utile = nuttig
  • justement = precies
  • le sourcil = de wenkbrauw
  • la moitié = de helft
  • une moustache = een snor
  • rigoler = voor de grap zeggen
  • raser = afscheren
  • s’attendre à = verwachten
  • enseigner = onderwijzen
  • un ennemi = een vijand
  • le contrôle = de schriftelijke overhoring
  • étudier = bestuderen / studeren
  • obliger = verplichten
  • méchant = boosaardig
  • poli = beleefd
  • empêcher de = verhinderen
  • pareil = gelijk
  • pleurer = huilen
  • un singe = een aap
  • la ressemblance = de gelijkenis
  • le sable = het zand
  • déranger = hinderen
  • aboutir = eindigen
  • craquer = instorten
  • impensable = ondenkbaar
  • imposer = opleggen
  • incroyable = ongelofelijk
  • indésirable = ongewenst
  • inexplicable = onverklaarbaar
  • inutilisable = onbruikbaar
  • l’entêtement = de koppigheid
  • l’interdiction = het verbod
  • la tentative = de poging
  • le poste = de functie
  • le tribunal = de rechtbank
  • mettre en examen = aanhouden voor verhoor
  • non seulement … mais = niet alleen … maar ook
  • orienter vers = richten op
  • porter plainte = een aanklacht indienen
  • souhaitable = wenselijk
  • un traitement = een behandeling
  • une épouse = een echtgenote
  • en ont marre = hebben er genoeg van
  • se débarrasser de = zich ontdoen van
  • se fournir en = zich voorzien van
  • autoriser = toestaan
  • la condition = de voorwaarde
  • furieux = woedend
  • le compatriote = de landgenoot
  • croissant = toenemend
  • au sujet de = over
  • les drogues douces = de softdrugs
  • rendre moins fort = minder sterk maken
  • décourager = ontmoedigen
  • lors de = tijdens
  • à partir de = vanaf
  • désormais = voortaan
  • soudain = plotseling
  • la veille = de vooravond
  • autrefois = vroeger
  • aussitôt = dadelijk
  • dans une heure = over een uur
  • au cours de = in de loop van
  • l’avenir = de toekomst
  • depuis = sinds
  • sans cesse = voortdurend
  • vont = zullen gaan / gaan
  • cessent ... de = houden op te
  • poursuivre = voortzetten
  • instituer = instellen
  • fondé = ingesteld
  • terminer / achever = afmaken
  • accroître / augmenter = toenemen
  • vient de = zojuist