Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • à partir de = vanaf
  • abandonner = verlaten
  • consacrer à = wijden aan
  • constituer = vormen
  • l’héritage = de erfenis
  • l’oeuvre = het werk
  • la frontière = de grens
  • la richesse = de rijkdom
  • par hasard = bij toeval
  • remonter à = teruggaan tot
  • se dérouler = zich afspelen
  • selon la légende = volgens de legende
  • à proximité de = in de nabijheid van
  • apprécier = waarderen
  • fournir = leveren
  • interdit = verboden
  • le randonneur = de trekker
  • le séjour = het verblijf
  • obtenir = verkrijgen / krijgen
  • offrir = bieden
  • partager = delen
  • un épi = een korenaar
  • un itinéraire = een reisroute
  • à la ferme = op de boerderij
  • aménager = inrichten
  • animaux admis = huisdieren toegestaan
  • l’équitation = het paardrijden
  • l’escalade = het bergbeklimmen
  • la chasse = de jacht
  • la dégustation de vin = de wijnproeverij
  • la forêt = het bos
  • la montagne = de berg
  • la pêche = het vissen
  • la pelouse = het grasveld
  • la piscine découverte = het openluchtzwembad
  • le parc de loisirs = het pretpark
  • le vignoble = de wijngaard
  • une auberge = een herberg
  • à l’issue de ma maîtrise = na afloop van mijn doctoraal examen
  • au bout de quatre ans = na vier jaar
  • auprès du service des admissions = bij het toelatingsbureau
  • des équipements collectifs = collectieve voorzieningen
  • en colocation = gezamenlijk huren
  • faire une demande = een verzoek doen
  • il est réputé être très difficile = het is bekend dat het erg moeilijk is
  • j’ai trouvé à me loger = het is me gelukt onderdak te vinden
  • promouvoir l’art contemporain = de hedendaagse kunst promoten
  • que représente la Cité U? = wat houdt de Cité U in?
  • un lieu de résidence = een plek om te wonen
  • le revenu = het inkomen
  • modeste = bescheiden
  • entretenir = onderhouden
  • poli = beleefd
  • se fréquenter = met elkaar omgaan
  • le fonctionnaire = de ambtenaar
  • obscur = duister
  • s’occuper de = zich bezighouden met
  • léger = licht
  • le regard d’adoration = de dolverliefde blik
  • bouger = bewegen
  • étonner = verbazen
  • ne ... guère = nauwelijks
  • le trésor = de schat
  • le mouchoir = de zakdoek
  • adorée = allerliefste
  • je crus = ik dacht
  • je fus = ik was
  • la fièvre = de koorts
  • la colère = de woede
  • se rendre compte = beseffen
  • une erreur = een fout
  • approcher = benaderen / naderen
  • je m’aperçus = ik zag
  • gros / grosse = zwaar
  • arriver à = bereiken
  • au fond = op de bodem
  • au-dessous de = onder
  • au-dessus de = boven
  • auprès de = bij
  • autour de = rond om
  • contester = bestrijden
  • côte à côte = naast elkaar
  • efficace = doeltreffend
  • en bas = beneden
  • en dehors de = buiten
  • en vue de = met de bedoeling om te
  • envisager = overwegen
  • faire ses preuves = zichzelf bewijzen
  • juif = joods
  • la confiance = het vertrouwen
  • la guerre = de oorlog
  • la paix = de vrede
  • la séance = de bijeenkomst
  • la souffrance = het lijden
  • lâcher = loslaten
  • le combat = de strijd
  • le moniteur = de leider
  • la monitrice = de leidster
  • le participant = de deelnemer
  • le projet = het plan
  • le soulagement = de opluchting
  • le voeu = de wens
  • musulman = moslim
  • proche de = nabij
  • quoi que = wat ook
  • s’entraider = elkaar helpen
  • semer = zaaien
  • tuer = doden
  • un adversaire = een tegenstander
  • un conflit armé = een gewapend conflict
  • un éducateur = een pedagoog
  • un effort = een poging
  • une intention = een bedoeling