Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • agréable = aangenaam
  • au milieu de = in het midden van
  • chaleureux = hartelijk
  • d’après = volgens
  • être à la hauteur de = op het niveau zijn van
  • la lumière = het licht
  • la nourriture = het eten
  • le dragueur = de versierder
  • le témoignage = de getuigenis
  • les soldes = de uitverkoop
  • manquer de = gebrek hebben aan
  • pressé = gehaast
  • sale = vies
  • un voyage de noces = een huwelijksreis
  • une file d’attente = een rij wachtenden
  • une trace = een spoor
  • circuler / rouler = rijden
  • conserver / garder = behouden
  • contester / manifester = protesteren
  • faire du lèche-vitrine = winkels kijken
  • imaginaire = denkbeeldig
  • la berge / la rive = de oever
  • la cité = de stad
  • la voie / le chemin = de weg
  • le comptoir / le zinc = de bar
  • le Parigot = de Parijzenaar
  • le piéton = de voetganger
  • le renseignement = de inlichting
  • le shopping = het winkelen
  • les déjections = de uitwerpselen
  • omettre / oublier = vergeten
  • s’ennuyer = zich vervelen
  • une ambiance / une atmosphère = een sfeer
  • utile = nuttig
  • abriter = plaats bieden aan
  • audacieux = moedig
  • chargé de = belast met
  • concevoir = ontwerpen
  • dédié à = gewijd aan
  • endommagé = beschadigd
  • la passerelle = de loopbrug
  • la population = de bevolking
  • la poussière = het stof
  • le dommage = de schade
  • le peuple = het volk
  • le remède = de oplossing
  • relier = verbinden
  • remédier = verhelpen
  • restaurer = restaureren
  • une extrémité = een uiteinde
  • une ouverture = een opening
  • estimer = menen
  • exercer = uitoefenen
  • inventer = bedenken
  • l’angoisse / l’anxiété = de angst
  • la respiration = de ademhaling
  • le comédien = de acteur
  • le complément = de aanvulling
  • le métier = het beroep
  • particulier = bijzonder
  • respirer = ademhalen
  • savoir = weten
  • se rendre compte = beseffen
  • un format = een concept
  • une dizaine = een tiental
  • une prise = een opname
  • apprécier = waarderen
  • avoir de la chance = geluk hebben
  • avoir l’habitude = de gewoonte hebben
  • avoir la possibilité = de mogelijkheid hebben
  • bien aménagé = mooi opgeknapt
  • ça ne me dérange pas = dat vind ik niet erg
  • également = ook
  • en plein centre = midden in het centrum
  • faire le marché = naar de markt gaan
  • l’ouest = het westen
  • le dessin animé = het striptekenen
  • le long de = langs
  • le passe-temps = de hobby
  • le plus proche = de dichtstbijzijnde
  • le rez-de-chaussée = de begane grond
  • quasiment = zo ongeveer
  • sauf = behalve
  • se nourrir = eten
  • une occupation = een bezigheid
  • couler = stromen
  • la joie = de vreugde
  • la peine = het verdriet
  • s’en aller = weggaan
  • demeurer = blijven
  • tandis que / alors que = terwijl
  • éternel = eeuwig
  • l’espérance = de hoop
  • des soucis = zorgen
  • la source = de bron
  • le monde extérieur = de buitenwereld
  • en attendant = terwijl ze wacht
  • renverser = omgooien
  • humilier = vernederen
  • coincer = vastzitten
  • un os = een bot
  • raté = mislukt
  • par-dessus tout = boven alles
  • un amant = een minnaar
  • un remplaçant = een vervanger
  • un emballage = een verpakking
  • une hôtesse de l’air = een stewardess
  • le bol = de kom
  • repérer = opsporen
  • plonger = diep steken in
  • la crème brûlée = vanillepudding met een laagje gebrande suiker
  • la cuillère = de lepel
  • afin de = om ... te
  • auprès de = bij
  • échanger = ruilen
  • échapper = ontsnappen
  • insupportable = onuitstaanbaar
  • la recension = de boekbespreking
  • la vague = de golf
  • le cambrioleur = de inbreker
  • le destin = het lot
  • le gamin = de kwajongen
  • résister = zich verzetten
  • autoriser = toestaan
  • bon marché = goedkoop
  • davantage = meer
  • le foie gras = de ganzenlever
  • pulluler = wemelen
  • un escargot = een slak
  • dense = dicht
  • en cas de = in geval van
  • étanche = waterdicht
  • mouillé = nat
  • prévenir = waarschuwen
  • un incendie = een brand