Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • abriter = plaats bieden aan
  • achever = voltooien
  • d’emblée = meteen al
  • la façade = de voorgevel
  • la largeur = de breedte
  • la paroi = de wand
  • la voûte = het gewelf
  • l’axe = de as
  • le sommet = de top
  • peser = wegen
  • prestigieux = indrukwekkend
  • s’appuyer sur = steunen op
  • tendu = gespannen
  • un angle = een hoek
  • un édifice = een gebouw
  • attribuer = toekennen
  • brouiller = vertroebelen
  • brutal = hard
  • certes, mais = zeker, maar
  • corrompu = onzedelijk
  • l’indécence = de schaamteloosheid
  • la chair = het vlees
  • la nature morte = het stilleven
  • la puissance = de macht
  • la récompense = de beloning
  • le comble = het toppunt
  • le paysage = het landschap
  • le retentissement = de weerklank
  • le tirage = de afdruk
  • l’herbe = het gras
  • méconnaissable = onherkenbaar
  • se tordre de rire = zich krom lachen
  • soit = te weten
  • avoir tort = ongelijk hebben
  • insérer = opnemen
  • insurmontable = onoverkomelijk
  • la racine = de wortel
  • l’attentat = de aanslag
  • l’audace = de durf
  • le destin = het lot
  • le noeud = de kern
  • le recueil de poèmes = de dichtbundel
  • l’indulgence = de toegeeflijkheid
  • l’Occupation = de bezetting van 1940 - ’44
  • percer le secret = het geheim doorgronden
  • peu commun = buitengewoon
  • un pays prospère = een welvarend land
  • une atrocité = een wreedheid
  • une esquisse = een schets
  • une nouvelle = een kort verhaal
  • faire des progrès = vooruitgang boeken
  • faire plaisir à quelqu’un = iemand een plezier doen
  • l’École des Beaux-Arts = de kunstacademie
  • le dicton = het gezegde
  • mettre en vente = in de verkoop doen
  • perdre ses moyens = de kluts kwijtraken
  • prendre plaisir à = iets leuk vinden
  • se remettre = herstellen
  • se ressembler = op elkaar lijken
  • se suivre = elkaar opvolgen
  • sur commande = op bestelling
  • confesser = opbiechten
  • consacrer à = wijden aan
  • contrairement à = in tegenstelling tot
  • dédier à = opdragen aan
  • en tout cas = in ieder geval
  • humilier = vernederen
  • l’inauguration = de feestelijke opening
  • la civilisation = de beschaving
  • la trace = het spoor
  • le connaisseur = de kenner
  • le souci = de zorg
  • les arts premiers = de primitieve kunsten
  • manquer à = ontbreken
  • mépriser = minachten
  • proclamer = uitvaardigen
  • un hommage = een eerbetoon
  • un honneur = een eer
  • accumuler = opeenhopen
  • contaminer = besmetten
  • dérangeant = storend
  • dévastateur / dévastatrice = verwoestend
  • dissoudre = oplossen
  • en dépit de = ondanks
  • enfoncer = intrappen
  • imperceptible = nauwelijks waarneembaar
  • la contemplation = het aandachtig kijken naar
  • la lèvre = de lip
  • la soie = de zijde
  • les traits = de gelaatstrekken
  • l'haleine = de adem
  • mensonger = leugenachtig
  • penché = gebogen
  • prolongé = verlengd
  • sourd-muet = doofstom
  • tenir en haleine = in spanning houden
  • trancher = doorsnijden
  • une toile = een schilderij
  • vraisemblable = waarschijnlijk
  • vulnérable = kwetsbaar
  • redouter = vrezen
  • avouer = bekennen
  • épuiser = uitputten
  • épuré = gekuist
  • le défaut = het tekort
  • louer = prijzen
  • mêlé à = verweven met
  • néanmoins = niettemin
  • retentir = weerklinken
  • revivifier = doen opleven
  • à l’égard de = jegens
  • dès lors que = zodra
  • dispensé de = vrijgesteld van
  • douteux = twijfelachtig
  • envisager = overwegen
  • la conciliation = de verzoening
  • le congé sans solde = het onbetaald verlof
  • le pasteur = de dominee
  • les croyances religieuses = de geloofsovertuiging
  • païen = heidens
  • prôner = uitdragen
  • un avertissement = een waarschuwing
  • xénophobe = vreemdelingen hatend
  • casanier = huiselijk
  • incontestable = onbetwistbaar
  • inéluctable = onontkoombaar
  • la narratrice = de vertelster
  • la quête = het zoeken
  • les funérailles = de begrafenis
  • meurtrier = moorddadig
  • mouvementé = veelbewogen
  • quoi que = wat ook