Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • faire la cuisine = koken
  • le mari = de echtgenoot
  • les animaux = de dieren
  • une bouteille = een fles
  • la pluie = de regen
  • une voiture = een auto
  • le pain = het brood
  • le beurre = de boter
  • la confiture = de jam
  • un repas = een maaltijd
  • faire des courses = boodschappen doen
  • acheter = kopen
  • la liste = de lijst
  • mademoiselle = jongedame
  • je voudrais = ik zou graag willen
  • autre chose = iets anders
  • une glace = een ijsje
  • un verre = een glas
  • l’eau = het water
  • quelques minutes = enkele minuten
  • plus tard = later
  • remarquer = opmerken
  • le supermarché = de supermarkt
  • payer = betalen
  • une carte bancaire = een bankpas
  • apporter = meebrengen
  • bon marché = goedkoop
  • la caisse = de kassa
  • afficher = ophangen
  • trouver = vinden
  • donner = geven
  • la place = het plein
  • surtout = vooral
  • le quartier = de wijk
  • ici = hier
  • travailler = werken
  • une pomme = een appel
  • Combien de tomates? = Hoeveel tomaten?
  • s’il te plaît = alsjeblieft (in vraag) / alsjeblieft
  • voilà = alsjeblieft (als je iets geeft) / alsjeblieft
  • une tranche de jambon = een plak ham