Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • un cours = een les
  • les grands-parents = de grootouders
  • Il fait beau. = Het is mooi weer.
  • Il fait chaud. = Het is warm weer.
  • la neige = de sneeuw
  • la pluie = de regen
  • la semaine = de week
  • la route = de weg
  • J’ai faim. = Ik heb honger.
  • Tu es fou! = Je bent gek!
  • passer par le port = langs de haven gaan
  • visiter = bezoeken
  • premier / première = eerste
  • l’année dernière = vorig jaar
  • malade = ziek
  • un petit ami = een vriendje
  • la montagne = de berg
  • la mer = de zee
  • bronzer = bruin worden
  • oublier = vergeten
  • souhaiter = wensen
  • hier soir = gisteravond
  • la table = de tafel
  • inviter = uitnodigen
  • utiliser = gebruiken
  • tu connais = jij kent
  • l’avion = het vliegtuig
  • la plage = het strand
  • quelques jours = enkele dagen
  • les jours suivants = de komende dagen
  • le temps = het weer
  • pourquoi = waarom
  • parce que = omdat
  • Combien de temps? = Hoe lang?
  • la campagne = het platteland