Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • Qu’est-ce que c’est? = Wat is dat?
  • C’est une guitare. = Het is een gitaar.
  • Qui est-ce? = Wie is dat?
  • Ce sont les parents de Clarisse. = Dat zijn de ouders van Clarisse.
  • Tu habites où? = Waar woon je?
  • Vous habitez où, Damien et Saïd? = Waar wonen jullie, Damien en Saïd?
  • C'est où? = Waar is het?
  • J’habite à Strasbourg. = Ik woon in Straatsburg.
  • Nous habitons dans un appartement. = Wij wonen in een flat.
  • C’est près de la gare. = Dat is / ligt dicht bij het station.
  • sur la table = op de tafel
  • sous le lit = onder het bed
  • dans le garage = in de garage
  • devant la maison = voor het huis
  • derrière l’hôtel = achter het hotel
  • à côté de la maison = naast het huis
  • en face de la ferme = tegenover de boerderij
  • à gauche de l’hôtel = links van het hotel
  • à droite de l’appartement = rechts van de flatwoning
  • À demain = Tot morgen!
  • C’est l’heure! = Het is tijd!
  • À toi maintenant! = Nu ben jij aan de beurt!
  • Ouvrez le livre à la page 25! = Open het boek op blz. 25!