Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • Pardon, madame = Pardon mevrouw.
  • Pardon, monsieur. = Pardon meneer.
  • Pour aller à la gare RER, s’il vous plaît? = Hoe kom ik bij het RER-station, alstublieft?
  • Le musée Van Gogh, c’est où exactement? = Waar is het Van Gogh-museum precies?
  • Voulez-vous répéter, s’il vous plaît? = Wilt u het herhalen, alstublieft?
  • Vous allez à gauche. = U gaat naar links.
  • Vous allez à droite. = U gaat naar rechts.
  • Vous allez tout droit. = U gaat rechtdoor.
  • Vous tournez à droite. = U slaat af naar rechts.
  • Vous tournez à gauche. = U slaat af naar links.
  • Vous prenez la … rue à droite. = U neemt de ... straat naar rechts.
  • Vous prenez la … rue à gauche. = U neemt de ... straat naar links.
  • Vous continuez jusqu’au feu rouge. = U gaat door tot aan het stoplicht.
  • Vous traversez la rue. = U steekt de straat over.
  • Vous traversez le pont. = U steekt de brug over.
  • Vous traversez la place. = U steekt het plein over.
  • Vous suivez la rue sur 200 mètres. = U loopt 200 meter door in de straat.
  • Vous longez le canal. = U loopt langs de gracht.
  • Vous longez la rivière. = U loopt langs de rivier.
  • Vous passez devant la poste. = U loopt voor het postkantoor langs.
  • Vous passez derrière la poste. = U loopt achter het postkantoor langs.
  • Sur votre droite, il y a … = Aan uw rechterzijde, is er …. .
  • Sur votre gauche, il y a … = Aan uw linkerzijde, is er …. .
  • dans = in
  • sur = op
  • sous / au-dessous de = onder
  • devant = voor
  • derrière = achter
  • à gauche de = links van
  • à droite de = rechts van
  • à côté de = naast
  • en face de = tegenover
  • entre = tussen
  • au milieu de = midden in / op
  • près de = vlak bij
  • loin de = ver van
  • au-dessus de = boven
  • dedans = binnen
  • dehors = buiten
  • à côté de l’ordinateur = naast de computer
  • à droite de la gare = rechts van het station
  • à gauche du supermarché = links van de supermarkt
  • le long de la rivière = langs de rivier
  • entre les deux magasins = tussen de twee winkels
  • près de la plage = vlakbij het strand
  • loin de ses amis = ver van zijn vrienden
  • au-dessus de la piste du cirque = boven de circuspiste
  • au-dessous de zéro / au-dessous de zéro degrés = onder nul
  • au milieu de la place = in het midden van het plein
  • Pour moi, … . = Voor mij … .
  • À mon avis, … . = Naar mijn mening, … .
  • Tout à fait. = Helemaal mee eens.
  • Bien sûr. = Natuurlijk.
  • Je suis d’accord. = Ik ben het ermee eens.
  • C’est possible. = Dat is mogelijk.
  • Sans doute. = Waarschijnlijk.
  • Non, ... = Nee, ...
  • Non, je ne trouve pas. = Nee, ik vind van niet.
  • Non, je ne pense pas. = Nee, ik denk het niet.
  • Non, je ne suis pas d’accord. = Nee, ik ben het er niet mee eens.
  • Non, ce n’est pas vrai. = Nee, dat is niet waar.
  • Non, absolument pas. = Nee, absoluut niet.