Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • la petite-fille = de kleindochter
  • le petit-fils = de kleinzoon
  • la soeur = de zus
  • le frère = de broer
  • le cousin = de neef
  • la cousine = de nicht
  • appeler = opbellen, roepen
  • avoir raison = gelijk hebben
  • compter sur = rekenen op
  • une erreur = een vergissing
  • être en train de = bezig zijn te
  • le beau-père = de stiefvader
  • le divorce = de echtscheiding
  • heureusement = gelukkig
  • avoir besoin de = nodig hebben
  • volontiers = graag
  • le coeur = het hart
  • le guide = de gids
  • une usine = een fabriek
  • confirmer = bevestigen
  • remercier = bedanken
  • profond = diep
  • un billet = een (toegangs-)kaartje
  • Qu’est-ce qui se passe? = Wat gebeurt er?
  • il vient de partir = hij is net vertrokken
  • descendre = uitstappen
  • proche = dichtbij
  • à côté de = naast