Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • à haute tension = hoogspannings
  • arrière / arrières = achter
  • au cours de = tijdens
  • couper = doorsnijden / knippen
  • freiner = remmen
  • grimper = klimmen
  • la chasse = de jacht
  • la grenade = de granaat
  • la lumière = het lichtje / het licht / het licht
  • la pince = de tang
  • la roue avant = het voorwiel
  • la seconde guerre mondiale = de tweede wereldoorlog
  • la tranquillité = de rust
  • le balai = de bezem
  • le haut-parleur = de luidspreker / speaker
  • le marteau = de hamer
  • le panneau = het bord
  • le sapin = de kerstboom
  • les dégâts = de schade
  • les démineurs = de explosievenopruimingsdienst
  • mortel / mortelle = dodelijk
  • rembourser = terugbetalen
  • supporter = verdragen
  • sur le coup = op slag
  • un chant = een lied
  • un pv = een bekeuring
  • une amende = een boete
  • une ampoule = een lampje
  • une décharge = een lading
  • à nouveau = opnieuw
  • abattre = neerschieten
  • décorer = versieren
  • en bois = van hout / houten
  • la clé = de sleutel
  • la mairie = het gemeentehuis
  • le vainqueur = de winnaar
  • rater = missen
  • répandu / répandue = wijd verbreid
  • se déguiser = zich vermommen / zich verkleden
  • un commerçant = een winkelier
  • une coutume = een gewoonte
  • un drapeau = een vlag
  • à l’avance = van tevoren
  • choisir = kiezen
  • convenir = passen
  • disposer de = beschikken over
  • l’ambiance = de sfeer
  • l’avantage = het voordeel
  • l’aviateur = de piloot
  • l’hôte = de gastheer
  • l’invité = de gast
  • la célébrité = de beroemdheid / bekendheid
  • la peau = de huid
  • la soirée = het feest / de avond
  • proposer = voorstellen / aanbieden
  • réserver = boeken / reserveren
  • une autruche = een struisvogel
  • une perruque = een pruik
  • à mains nues = met blote handen
  • arrêter = aanhouden
  • avouer = bekennen
  • blaguer = grapjes maken
  • en cachette = stiekem
  • en verre = van glas
  • fouiller = doorzoeken
  • la foule = de menigte
  • la souris = de muis
  • le consommateur = de consument
  • nier = ontkennen
  • un sachet = een zakje
  • une boîte = een blikje / een blik / een disco
  • une escalade = een beklimming
  • une poêle = een braadpan
  • voler = stelen
  • chausser des skis = ski’s onderbinden
  • l’aile = de vleugel
  • l’équilibre = het evenwicht
  • la vague = de golf
  • raide = steil
  • se déplacer = zich verplaatsen
  • tenir la barre = de stang vasthouden
  • tirer = trekken
  • un cerf-volant = een vlieger
  • un saut = een sprong
  • une descente = een afdaling
  • une pente = een helling
  • accessible = toegankelijk
  • assurer = verzekeren
  • attirer = aantrekken
  • en plein air = in de buitenlucht
  • la prise en charge = de eerste aanslag / basistarief
  • parcouru = afgelegd
  • pédaler = trappen
  • rentable = winstgevend / rendabel
  • séduire = verleiden