Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • accélérer = versnellen
  • en général = in het algemeen / over het algemeen
  • en particulier = in het bijzonder / vooral
  • en tant que = in de hoedanigheid van / als
  • être originaire de = afkomstig zijn uit / is afkomstig van / zijn afkomstig van
  • la ressemblance = de overeenkomst
  • Ie logement = de huisvesting
  • les conditions d'accès = de toelatingsvoorwaarden / de toelatingseisen
  • manquer = er niet zijn / missen
  • pareiI / pareils = hetzelfde / gelijk
  • poursuivre = voortzetten / doorgaan met
  • quotidien / quotidienne = dagelijks / dagelijkse
  • ressentir = voelen
  • s'adapter = zich aanpassen
  • une particularité = een bijzonderheid
  • à peu près = bijna / ongeveer
  • avoir l'occasion de = de gelegenheid hebben om / de kans hebben
  • avoir la chance de = het geluk hebben om
  • Ie salut = de groet
  • lors de = tijdens
  • poser des problèmes = problemen veroorzaken
  • rare / rares = zeldzaam
  • regretter = spijt hebben van / betreuren
  • suivre une formation = een opleiding volgen
  • abandonner = verlaten
  • l'escalier = de trap
  • l'imagination = de verbeelding / de fantasie
  • la ligne de chemin de fer = de spoorweg / de rails
  • la rue animée = de drukke straat
  • Ie cimetière = het kerkhof / de begraafplaats
  • Ie couloir = de gang
  • Ie fantôme = het spook
  • Ie lac = het meer
  • Ie lieu / l'endroit = de plaats
  • le sous-sol = de kelder
  • se déplacer = zich verplaatsen
  • tomber amoureux = verliefd worden
  • augmenter = toenemen / verhogen
  • des centaines = honderden
  • la circulation = het verkeer
  • compter = tellen
  • construire = bouwen
  • des milliers = duizenden
  • faciliter = makkelijk maken
  • faire confiance à = vertrouwen hebben in / vertrouwen in hebben
  • gêner = storen / irriteren
  • l'épaule = de schouder
  • l'habitation = de woning
  • l'immeuble = het flatgebouw
  • l'inondation = de overstroming
  • la capitale = de hoofdstad
  • la crue = het hoogwater
  • la statue = het kunstbeeld
  • Ie commerce = de handel
  • Ie dégât = de schade
  • Ie fleuve = de rivier
  • parcourir = afleggen / doorkruisen
  • retenir = onthouden
  • signifier = betekenen
  • situé sous = gelegen onder / liggen onder / ligt onder
  • souvent = vaak
  • transporter = vervoeren / verslepen
  • traverser = oversteken
  • avoir Ie droit de = het recht hebben op / het recht hebben om
  • bien élevé = goed opgevoed
  • bouger = bewegen
  • commander = bestellen
  • curieux = nieuwsgierig
  • découvrir = ontdekken
  • délicieux = heerlijk
  • désagréable = onaangenaam
  • devenir = worden
  • draguer = verleiden / versieren
  • essayer = proberen / passen
  • l'étranger = het buitenland
  • faire preuve de = blijk geven van
  • faire semblant = doen alsof / doen net alsof
  • l'habitude = de gewoonte
  • l'interdiction = het verbod
  • la résidence secondaire = het tweede huis
  • Ie comptoir = de bar
  • Ie rendez-vous professionnel = de zakelijke afspraak
  • Ie salon = de woonkamer
  • les lieux publics = de openbare ruimte
  • même si = zelfs als
  • mourir = sterven
  • obligatoire = verplicht
  • un original = een zonderling
  • c'est pareil = het is hetzelfde
  • presque = bijna
  • refaire Ie monde = de wereld verbeteren
  • régulièrement = regelmatig
  • sans = zonder
  • se forcer = zich dwingen / dwingen / zich forceren / forceren
  • tout Ie temps = de hele tijd
  • accueillant / accueillants = gastvrij
  • actuellement = nu / op dit moment
  • bien gagner sa vie = goed verdienen
  • depuis tout petit = van jongs af aan
  • Ie métier = het beroep / het vak
  • l'origine = de afkomst
  • puissant = machtig
  • l'avare = de gierigaard /de vrek
  • effectuer une enquête = een onderzoek uitvoeren
  • également = ook
  • en tête de / en tête du = aan de leiding van
  • finir bon dernier = als goede laatste eindigen / als laatste eindigen
  • Ie palmarès = de lijst van winnaars
  • Ie pire = het ergste
  • refuser = weigeren
  • se classer au troisième rang = op de derde plaats komen op de derde plaats eindigen