Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • assister à un cours = een les bijwonen
  • au lieu de = in plaats van
  • banaliser = gewoon maken / aanpassen
  • curieux = nieuwsgierig
  • de façon à = zodat
  • de la même façon = op dezelfde manier
  • diviser en groupes = in groepen verdelen
  • doubler par = verdubbelen
  • être à l'aise = op je gemak zijn
  • être axé sur = gericht zijn op
  • être impressionné = onder de indruk zijn
  • extraordinaire = bijzonder / buitengewoon
  • initier quelqu'un à = iemand inwijden in
  • l'acquisition = de verwerving / het leren / het aanleren
  • l'imprimerie = de boekdrukkunst
  • la facilité = het gemak
  • la section = de afdeling
  • les arts graphiques = de grafische kunst
  • les savoirs = de kennis
  • par ordinateur = op de computer / via de computer
  • préalablement à = voorafgaand aan
  • rédiger en vidéo = op video vastleggen
  • riche de = rijk aan
  • s'exprimer = zich uitdrukken
  • une amourette = een liefdesavontuurtje
  • allumer = aandoen
  • apparaître / s'afficher = verschijnen
  • appuyer sur = drukken op
  • effacer = verwijderen / weghalen / uitgummen
  • éteindre = uitzetten / uitdoven
  • insérer une carte = er een kaartje in doen / er een spelletje in doen
  • l'écran = het scherm
  • l'épreuve = de beproeving
  • l'objectif = het doel
  • la console = de spelcomputer
  • Ie chargement = het laden
  • Ie démarrage = het starten / het opstarten
  • Ie sommaire = de inhoudsopgave
  • les paramètres = de instellingen
  • modifier = wijzigen / aanpassen / veranderen
  • néanmoins = niettemin / maar toch
  • retourner = teruggaan
  • sauvegarder = bewaren
  • à cause de = wegens / door
  • cependant = echter
  • I'entreprise = het bedrijf
  • l'hôpital = het ziekenhuis
  • l'incendie = de brand
  • l'invitation = de uitnodiging
  • l'utilisateur = de gebruiker
  • la banlieue = de buitenwijk
  • la foule = de menigte
  • la validité = de geldigheid
  • Ie bilan = het eindresultaat / het gevolg
  • Ie blessé = de gewonde
  • Ie bureau de tabac = tabakswinkel / sigarenzaak / sigarettenzaak
  • Ie dégât = de schade
  • Ie domicile = het woonadres
  • Ie médecin = de arts
  • Ie pompier = de brandweerman
  • Ie policier = de politieman / de politieagent / de agent
  • Ie témoignage = de getuigenis
  • Ie tour du monde = de wereldreis
  • partout = Overal
  • pauvre = arm
  • précédent = voorafgaand / vorige
  • prévenir = waarschuwen
  • quitter = verlaten
  • réclamer = opeisen / aanspraak maken op
  • remplir = invullen
  • sembler = blijken / schijnen / lijken
  • subir = ondergaan
  • visible / visibles = zichtbaar
  • annoncer = aankondigen
  • avoir besoin de = nodig hebben
  • cliquer = klikken
  • complètement = helemaal / compleet
  • empêcher de = verhinderen
  • habiller = aankleden / kleden
  • imposer = opdringen
  • l'environnement = het milieu
  • la consommation = het eten van
  • la décision = de beslissing
  • la possibilité = de mogelijkheid
  • Ie combat = het gevecht
  • Ie mot de passe = het wachtwoord
  • proposer = voorstellen
  • puisque = omdat
  • récemment = onlangs
  • récupérer = terugkrijgen
  • supprimer = afschaffen / verwijderen
  • pourriez-vous me dire si = kunt u mij zeggen of
  • j'aimerais savoir si = ik zou graag willen weten of
  • est-ce qu'il faut = heb je nodig
  • qui peut m'aider = wie kan mij helpen
  • je trouve que = ik vind dat
  • je te conseille de = ik raad je aan om / ik raad je aan om te
  • à mon avis = naar mijn mening
  • je pense que = ik denk dat
  • discuter = praten / discussiëren
  • échanger = uitwisselen
  • Ie goût = de smaak
  • grâce à = dankzij
  • identique = dezelfde
  • isolé = afgezonderd
  • Ie lien = de band / de relatie / het verband
  • partager = delen
  • tout Ie monde = iedereen
  • accompagner = meegaan / vergezellen / meegaan met
  • les aides = de hulpmiddelen
  • augmenter = toenemen
  • bon marché = goedkoop
  • la formation = de opleiding
  • justement = juist / precies
  • la population = de bevolking
  • reconnaître = erkennen / toegeven / bekennen
  • retenir l'attention = de aandacht trekken
  • les revenus modestes = de lage inkomens