Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • le test d’orientation professionnelle = de beroepskeuzetest
  • le salon = de beurs (bijeenkomst)
  • la bourse = de beurs (financieel)
  • la brochure = de brochure
  • le conseiller d’orientation = de decaan
  • la fac = de faculteit
  • le choix = de keuze
  • la journée portes ouvertes = de open dag
  • la formation = de opleiding
  • le conseil = de raad / de tip
  • les projet d’avenir = de toekomstplannen
  • un stagiaire = een stagiair(e)
  • une université = een universiteit
  • la profession = het beroep
  • le bénévolat = het vrijwilligerswerk
  • améliorer = verbeteren
  • bosser = werken
  • Je ne veux pas de cela ! = Dat wil ik niet!
  • C’est un emploi plein d’avenir. = Dit is een baan met toekomst.
  • Je suis content(e) que … (+ subjonctif) = Ik ben blij dat
  • Je n’ai pas encore fait de choix. = Ik heb nog geen keuze gemaakt.
  • Je veux que … (+ subjonctif) = Ik wil dat
  • J’aimerais devenir vétérinaire. = Ik wil graag dierenarts worden.
  • J’aimerais habiter une chambre. = Ik zou graag op kamers willen gaan.
  • Tu as encore le temps de réfléchir. = Je hebt nog tijd genoeg om na te denken.
  • Ça te dit quelque chose ? = Lijkt je dat wat?
  • Beaucoup de choses m’intéressent. = Veel dingen interesseren mij.
  • Il te faut une formation spéciale. = Je hebt een specifieke opleiding nodig.
  • Tu sais déjà quelles études tu veux faire ? = Weet je al wat je wilt studeren?
  • accessible = bereikbaar
  • en plus = daar bovenop
  • le patrimoine = het erfgoed
  • être logé = gehuisvest zijn
  • l’agence = het kantoor
  • les frais = de kosten
  • être formé à = les krijgen in
  • bordé de = omgeven door
  • un hébergement = een onderkomen
  • un espace = een ruimte
  • être équipé de = uitgerust zijn met
  • le séjour = het verblijf
  • être situé = zich bevinden
  • Tout ce que l’équipe offre. = Alles wat het team aanbiedt.
  • Le voyage n’est pas compris. = De reis is niet inbegrepen.
  • L’accent est mis sur = Het accent ligt op
  • Le climat y est agréable. = Het klimaat is er aangenaam.
  • Le séjour comprend = Het verblijf omvat
  • Le travail se prolonge par = Het werk gaat verder met
  • Des idées pour vous divertir. = Ideeën om u te ontspannen.
  • En chambre individuelle. = In een eenpersoonskamer.
  • Au coeur de la ville. = In het midden van de stad.
  • Sur votre demande. = Op uw aanvraag.
  • Nous sommes logés en famille d’accueil. = Wij zijn bij een gastgezin ondergebracht.
  • Vous choisissez ce que vous voulez faire. = U kiest wat u wilt doen.