Eisma Station

Woordenlijsten Station

Hier vind je de woordenlijsten van Station van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • activeren = zorgen dat iemand meedoet
  • Voor we gaan, moet ik eerst mijn nieuwe OV-chipkaart activeren.

  • afleiden = je aandacht ergens anders op richten dan op wat je moet doen
  • Door Facebook zijn leerlingen vaak snel afgeleid van hun huiswerk.

  • alvorens = voordat
  • U moet het rapport goed lezen alvorens u een advies uitbrengt.

  • amper = bijna niets
  • Ze hadden amper geld om eten te kopen.

  • annuleren = niet door laten gaan
  • Alle vluchten naar Nigeria zijn geannuleerd.

  • articuleren = goed uitspreken
  • Zij articuleert goed en is daardoor prima te verstaan.

  • de as = middenstuk van iets wat draait
  • De wielen draaien om de as.

  • de as = verbrande resten
  • Van al het hout was alleen nog wat as over.

  • bekennen = zeggen dat je iets gedaan hebt
  • Na een lang verhoor bekende de dader eindelijk.

  • bepalen = aanwijzen, besluiten
  • De scheidsrechter bepaalde welk team mocht beginnen.

  • bezitten = hebben
  • Ik bezit veertien barbiepoppen.

  • de concentratie = de aandacht
  • Mijn concentratie is 's morgens beter dan 's avonds.

  • de conclusie = besluit als je goed hebt nagedacht
  • Welke conclusies kun je nu trekken?

  • de conditie = de toestand van je lichaam
  • Door de fitness is mijn conditie met sprongen vooruit gegaan.

  • het detail = de kleinigheid
  • De politie geeft nog geen details over de zaak.

  • de dialoog = gesprek
  • De twee landen zijn weer in dialoog met elkaar.

  • de donor = iemand die iets geeft
  • Een donor geeft een orgaan of bloed.

  • formuleren = precies zeggen
  • De docent Nederlands kan sommige zinnen zo mooi formuleren.

  • het gezelschap = de groep mensen
  • De familiereünie was een leuk gezelschap.

  • gigantisch = heel groot, heel erg
  • Er kwam een gigantisch gelach uit het andere lokaal.

  • herkennen = weten wie of wat je ziet
  • Mijn moeder herkent mijn vader aan zijn stem.

  • de hoorzitting = hier: deel van een Amerikaanse rechtszaak
  • Tijdens de hoorzitting viel de verdachte flauw.

  • instemmen = goedkeuren
  • De directie stemde in met het plan van de leerlingenraad.

  • het item = onderwerp, onderdeel
  • We bespreken de volgende items: nablijven, de projectweek en de kerstmiddag.

  • invoeren = beginnen
  • De school voert een nieuwe lesmethode in.

  • invoeren = spullen uit het buitenland halen
  • Sommige producten mag je Nederland niet invoeren.

  • koppelen = verbinden, bij elkaar brengen
  • Maaike heeft Patricia en Ben gekoppeld.

  • kortom = kort gezegd
  • Er waren veel mensen en er werd lekker gedanst, kortom het feest was geslaagd.

  • de liefhebberij = de hobby
  • Het slangenterrarium is een liefhebberij van mijn broertje.

  • logisch = voor de hand liggend
  • Het is logisch dat je zo vaak te laat komt, als je pas om tien uur naar bed gaat.

  • min of meer = ongeveer
  • Het is min of meer een kilo.

  • observeren = goed kijken
  • Er zit een vrouw in de klas om Matthieu te observeren.

  • onderbouwen = bewijzen, uitleggen
  • Kun je die mening onderbouwen?

  • ongerust = bang zijn
  • Mijn ouders zijn snel ongerust als ik te laat kom.

  • ontbinden = uit elkaar halen, stoppen
  • De stichting is ontbonden, omdat het geld op was.

  • origineel = apart, bijzonder
  • Weet jij een origineel thema voor een feest?

  • overlast = hinder, problemen
  • De wegversperring zorgde voor veel overlast voor fietsers.

  • passend = erbij horen, geschikt
  • Niet iedereen droeg passende kleding op het galafeest.

  • de privacy = de persoonlijke vrijheid
  • Door internet hebben beroemde mensen minder privacy dan vroeger.

  • profiteren = voordeel hebben
  • We profiteerden van de goede bui van onze leraar.

  • regelmatig = vaak, om een bepaalde tijd
  • We treden regelmatig op met onze dansgroep.

  • registreren = opschrijven, noteren
  • De conciërge registreert je naam als je te laat bent.

  • het rumoer = het lawaai
  • Door het rumoer in de klas kon Sacha de uitleg niet verstaan.

  • de spatie = lege plaats na een woord of letter
  • Een tekst zonder spaties is bijna onleesbaar.

  • spelenderwijs = iets leren door een spelletje
  • De kinderen leerden de taal spelenderwijs.

  • de structuur = de samenstelling, hoe iets is opgebouwd
  • Iedere judoles gaat volgens dezelfde structuur.

  • studeren = leren na het voortgezet onderwijs
  • Mijn zus studeert Frans.

  • tijdelijk = korte tijd
  • De brug over het kanaal is tijdelijk gesloten.

  • het toeval = per ongeluk, zonder doel
  • Wat een toeval dat ik je hier tegenkom.

  • troetelen = knuffelen, liefkozen
  • Ik schaam me dood als mijn ouders in het openbaar troetelen.

  • tussendoor = intussen
  • Ze werkten hard en tussendoor vertelden ze elkaar moppen.

  • uitvissen = achterhalen
  • Hoe het precies zit, moet ik nog uitvissen.

  • de voorkennis = wat iemand al weet
  • Een goede docent activeert eerst de voorkennis van zijn leerlingen.

  • verzamelen = bij elkaar brengen
  • Mijn opa verzamelt postzegels.

  • verzwijgen = niet zeggen, achterhouden
  • Mijn moeder verzweeg jarenlang dat ze onze sinterklaascadeautjes al in september kocht.

  • het verbeterpunt = iets waar nog aan gewerkt moet worden
  • Het begon goed, maar er zijn nog veel verbeterpunten voor we kampioen kunnen worden.

  • voortdurend = steeds, de hele tijd
  • Sommige mensen zijn voortdurend ziek.

  • de wals = dans
  • De Weense wals is best lastig.

  • de wals = zware rol om iets plat mee te maken.
  • Op een nieuwe snelweg rijdt een wals altijd een paar keer heen en weer om het asfalt vlak te maken.

  • weergeven = opnieuw vertellen
  • Bij een samenvatting moet je alleen de belangrijkste punten van de tekst weergeven.

  • de zoekmachine = computerprogramma om snel informatie te vinden op internet
  • De bekendste zoekmachines zijn Google, Bing en Yazoo.

  • in het zonnetje zetten = extra aandacht geven
  • De leraar zette de twee leerlingen met het mooiste werkstuk in het zonnetje.

  • de zuivelfabriek = de fabriek waarin melk verwerkt wordt
  • Mijn broer loopt stage bij een zuivelfabriek.