schooltaalwoordenboek

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • aan de weet komen = iets te weten komen, ergens achter komen
  • Ik kwam aan de weet dat ze gaan trouwen via een vriend.

  • aanbieden = laten weten dat iemand iets kan krijgen
  • Kan ik u een kopje koffie aanbieden?

  • aandachtig = oplettend
  • Hij luisterde aandachtig naar de instructies voordat hij begon.

  • aangezien = omdat
  • Aangezien de zanger ziek werd, ging het concert niet door.

  • aannemen = in dienst nemen, als medewerker aanstellen
  • Ze solliciteerde en werd aangenomen.

  • aannemen = ontvangen wat je aangeboden wordt
  • Hij nam het postpakket aan.

  • aannemen = veronderstellen, denken dat iets juist is
  • Ik neem aan dat hij te laat is vanwege het verkeer.

  • aantekening = notitie, korte tekst waarin een feit wordt vastgelegd
  • Ze maakte aantekeningen tijdens de les om de belangrijkste punten te onthouden.

  • aantonen = met bewijs of argumenten de waarheid of geldigheid van iets te laten zien
  • Ze kon aantonen dat de uitkomst correct was met behulp van de proef.

  • aantonen = laten zien, tot uitdrukking brengen
  • Zijn houding toont aan dat hij schuldig is.

  • aantreffen = ergens komen en iemand of iets daar vinden, vaak onverwacht
  • iemand bewusteloos aantreffen

  • aanvankelijk = in het begin, bij aanvang, eerst
  • Aanvankelijk vond ik lezen saai, maar nadat ik kookboeken ontdekte, ben ik van gedachten veranderd.

  • aanwijzing = een hint, indicatie of vermoeden
  • De vondst van een voetafdruk was een aanwijzing voor de politie om de dader te vangen.

  • aanwijzing = instructie of inlichting over hoe je iets moet doen, begrijpen of oplossen
  • De leerkracht gaf aanwijzingen hoe de leerlingen de aardappelen moesten koken.

  • actie = gerichte poging om een product of dienst extra onder de aandacht van de klant te brengen, bv. door korting te geven:
  • actie: twee halen, één betalen

  • actie = handeling, beweging
  • De politie nam actie om de dief te arresteren.

  • actief = bezig zijn of veel doen
  • In deze trein zijn veel zakkenrollers actief.

  • actief = werkzaam
  • Cafeïne is de actieve stof in koffie.

  • adviseren = advies geven
  • Ik adviseer jou om goed op te letten zodat je alles snapt.

  • afb. = afkorting voor afbeelding
  • Zie afb. 1 voor een tabel met alle cijfers.

  • afgeven = verspreiden
  • reuk afgeven

  • afgeven = kleurstof loslaten
  • Die blauwe trui geeft af in de was.

  • afgeven = gedwongen geven
  • Je mag je gsm niet gebruiken in de les dus geef hem af.

  • afgeven = overhandigen
  • een pakje afgeven

  • afhankelijk zijn van = steun of hulp nodig hebbend van anderen
  • Oma kan niet meer goed wandelen en is afhankelijk van haar rollator.

  • afsluiten = tot stand brengen, officieel regelen
  • een verzekering afsluiten

  • afsluiten = zorgen dat iets niet meer werkt
  • gas afsluiten

  • afsluiten = eindigen
  • We sluiten het festival af met vuurwerk.

  • afsluiten = zorgen dat iets of iemand niet in, uit of door iets kan gaan
  • Heb je de voordeur goed afgesloten?

  • afspreken = overeenkomen
  • We spreken af dat als je vanavond te laat thuis bent, je volgend weekend niet mag uitgaan.

  • afspreken = een ontmoeting regelen of afspraak maken met iemand
  • We spreken af in het restaurant om zes uur.

  • afwisselen = beurtelings komen of gebeuren, om de beurt
  • Ze wisselden af tussen lopen en rennen tijdens hun training.

  • afzonderlijk = apart of los van andere dingen
  • Er zijn afzonderlijke toiletten voor dames en heren.

  • algemeen = als iets voor veel mensen of gevallen geldt
  • In het algemeen zeggen Belgen rondpunt, maar Nederlanders zeggen rotonde.

  • alleen maar = uitsluitend of slechts
  • Hij wilde alleen maar wat water na de lange training.

  • alsof = om een situatie te beschrijven die niet werkelijk is, maar slechts lijkt
  • Hij deed alsof hij ziek was om niet naar school te hoeven gaan.